U L. ter vruntlicker antwoirt sullen weeten, dat ick mij niet genouch en kan bedancken der goeder genegentheyt ende vruntscappe , ü L. tot onsser abdijen ende mij zijn draegende, ende will niet laeten myt Godts hulpe mij altijt gereet te vynden, om U L. van gelijcken vruntscap te doen. Dan dat UL. scrijven dat ick volmacht oft procuratie volgens ü L. scrijvens solde overseynden, bebbe ick zulcx niet moegen oft dorven doen, gedenckende die obediëntie ende gehoirzaembeit, die wij onsser overicbeyt gelooft hebben; daeromme, onder correctie , mijns bedunckens nyemandts van ons luy den —in saecken van alienatie van onsser abdijen goeden en is geoirloft te proponeeren oft opinie te geven, veel weniger te consenteren in enigen saecken, ten sij ons dessen yrst bij onsser overiclieit en worden bevoelen, ende alsdan te doen nae beboeren. Daeromme ick begeere U L., zulcx ende onssen eede bedenckende, mij dese antwoirt niet dan int goet en willen alfnemen, soe ick niet en vermacb sonder expres beveell van mijner overicbeyt in desen salva conscientia ietwes te doen oft aggreeren. Hiermede mij vruntlick erbiedende, bidde ick Godt Almacbticb, die saecke van onsser abdijen te dirigeren tot zijn boocbste eer ende onsser aller nut ende zalicbeyt. Datum Graeff, desen lesten Octobris 1581.

U L. goetwilliger neeff ende vrunt, wes ick goets vermach tot allen tijden,

Floris van Cattenborch.

Opschrift; Aan den edelen, eerentfesten ende froemen Alaert van Lyenen, mijnen gonstigen, lieven neve, wonende itsunts tot Oulenborcb. ')

Naar het oorspr.

') Culenborch is doorgehaald en een andere hand schreef Aweren.