kloek kweet pastoor Ie öroz zich voortdurend van zijn moeilijke laak in de zorg voor eene gemeente, die uit ruim 400 communicanten bestond.

Straks kreeg hij te doen met broeders, wier bijzondere belangstelling hem wellicht nog veel meer beeft gekweld, dan bet dreigen van de mannen der roede. De later zoo diep gevallen, doch toen reeds erg verdachte bisscbop van Babilon, Z. D. H. Dominicus Maria Varlet, toog in bet vroege voorjaar van 1719 naar Persie, bet land zijner bestemming, en vertoefde in bet midden van April te Amsterdam, ten einde van daar voor de vaart over de Oostzee zich in te schepen. Op Vrijdag na beloken Pascben, zijnde 21 April van dat jaar, vond hij goed, om aldaar in de kerk der Brie-honte-hraaien, waar de droeve scheuring zich belaas begon te vestigen, op onwettige wijze het H. Vormsel toe te dienen. Onder de 218, aan wie bij toen onrechtmatig de banden oplegde, bevond zich ook ééne „subdita A. D. Ie Groz parocho Groningano, quae casu erat in übe”. Zoo staat met zwart op wit in bet doopboek geschreven door de eigen band van Jac. Krijs den onwettigen pastoor dier kerk. Misschien handelde bet meisje, dat te Groningen geene scheurmakers had ontmoet, geheel te goeder trouw; maar haperde het ook aan deze trouw, dan gaat bet volstrekt niet aan, den herder te betrekken in den misstap van eenig scbaapken, gedaan ganseb buiten zijn weten ginds ver op een afstand. Toch werd pastoor Ie Groz daarom gerangschikt naast de beeren ’t Zul, Donker, van Heek, de Bock en Krijs, alle belaas kinderen der weerspannigheid, om met ben te komen getuigen voor de verzonnen rechtmatigheid der zoogenaamde „Utrecbtscbe kerk”. Zelfs in bet „Recueil de divers temoignages .. . .