wacht worden als boven onder 2 besproken werden; of wel: komt alles voor rekening van den dan als W a 11 optredenden bloedverwant.

Een vierde geval, dat de wederzijdsche ouders gelijkelijk tegen het huwelijk zijn, wordt natuurlijk door splitsing in de gevallen onder 2 en 3 besproken opgelost, en vormt dus geen nieuw geval.

Hoe zal nu de christelijke gemeente beslissen als zich één der besproken gevallen voordoet? Eene wettelijke regeling, d.w.z. eene door de gemeente aangenomen ea vast staande bepaling, hebben wij nog niet. Dat wij ook hierbij geen verlangen uitspreken naar eene regeling van regeeringswege, spreekt van zelf. Wie ons Jaarverslag over 1885 gelezen heeft, zal dit begrijpen. (1)

Een geval als onder 3 besproken werd, heeft Br. jellisma eens opgelost als volgt. Toen het voornemen tot zulk huwelijk bij hem aangediend werd, liet hij partijen, na onderzoek, weer heengaan, om eerst met Paulus Tosari te raadplegen. Paulus wist raad te schaffen. Hij liet den oudsten broeder van het meisje bij zich komen, en vroeg dezen of hij bezwaar tegen dit huwelijk had? Op zijn ontkennend antwoord vroeg hij hem, of hij voor zijne zuster in de plaats van haren vader (dus als haar W a 11) wilde optreden? Toen Paulus hierop ook een toestemmend antwoord had ontvangen, was voor hem de zaak in orde. Hij ging met de belanghebbende personen naar jellesma, droeg hem de zaak voor, en de huwelijksvoltrekking had op den gewenschten dag plaats.

Daar dergelijk geval zeldzaam voorkomt, heeft de oplossing der zoo-even gestelde vraag ook geen haast; doch of bij grootere uitbreiding der gemeente eene oplossing

(1) Zie «Mededeelingen" D. XXX. p. 254, e.v. Red.