d. Het maken van een opstel over een paedagogisch onderwerp.

Opgegeven werden de volgende onderwerpen:

Wie moet in de school het gebed uitspreken, de onderwijzer of één der leerlingen ?

Waarom moet een onderwijzer kunnen teekenen?

Hoe kan men de kinderen met vrucht leeren lezen ?

Hoe moet de Aardrijkskunde onderwezen worden en waar is de grens daarvan voor onze scholen ?

Waarom moet het rekenen uit het hoofd meer behartigd worden dan het rekenen op de lei?

Hoe moet de onderwijzer 't aanleggen om de kinderen tot trouw schoolbezoek op te wekken?

De cijfers hiervoor waren: 9 J, 5§, 8, 9i, 8, 9, 7, en 5§.

Het tweede onderwerp werd slechts door één candidaat gekozen, het derde door twee, het vierde door twee, het vijfde door één en het zesde door drie.

e. Het maken eener ontleding. De kweekelingen konden kiezen uit: Tahlil 130 : 1 (Psalm 42 : l). Tahlil 131:5 (Psalm 51:9. doch zeer vrij vertaald). 2 Timothius 4 : 4-8. 1 Corinthe 15:33.

De eerste ontleding werd door vier candidaten gemaakt ; de tweede door vijf en de vierde door negen. Elk der kweekelingen maakte er 2.

De cijfers hiervoor waren: 9|, 8f, 9f, 8f, 8f, 5J, 87, 7i en 7i

f. Het maken van rekenkundige voorstellen.

Opgegeven werden de voldende voorstellen:

"• 08ï - t s : ïf) x Ï5Ï + 072 1. X 0,83 = 5| yMy U 0,5 : 0,04$ ' 2| 2$