tot taak te zorgen voor het zieleheil zijner parochianen. Laat hij af en toe een zendeling of een zendingsvriend komen, dan mag men zeggen, dat een Christen ook aan zending moet doen. Het resultaat is niet onbevredigend. Men is der zending sympathiek-gezind, staat gaarne een beurt af, zeker een avond of middagbeurt, en misschien zelfs een ochtendbeurt, en de collecte valt werkelijk nog mee. Zoo geeft de dominee iets van zijn tijd en interesse, een aalmoes van tijd en belangstelling, en ook de leden der kerk geven een weinig van hun geld, een aalmoes aan geld. Wij zullen dit niet geringschatten. Wij hebben zelfs geleerd er dankbaar- voor te zijn. Maar Gij gevoelt het, hij deze opvatting ligt het terrein der zending naast de kerk, terwijl het in oude tijden geschiedde, dat uit den zendingsarbeid de georganiseerde kerken voortkwamen, en hetzelfde grijpt tot op den huidigen dag nog plaats. Men kent, dunkt mij, het eigen verleden niet, wanneer het den leeraar en zijn gemeente ontgaat, dat zij wonen op het zendingserf, op het terrein dat Christus heeft vrijgevochten en dat Hij door Zijne getuigen zoekt uit te breiden tot de einden der aarde. Daarom moet, naar mij voorkomt, dit onder ons vaststaan, dat in den geordenden dienst der kerk het evangelie zóó verkondigd wordt, dat het zendingsliefde wekt en de hoorders tot zendingsmenschen opvoedt. De bijbel is dan het zendingsboek; de prediker is getuige, de lidmaat is lid eener zendingsgemeente. Hier worden de zendingsbladen gelezen. Hier komen de zendelingen voor verre landen vandaan. Hier is geest en leven. Hier is niet eerst een jaarfeest noodig om de actie weer wat op gang te brengen. Hier gaat het schier vanzelf. Want wie eiken dag het brood van Gods genade eet, gevoelt het als zijn roeping dit brood uit te deelen en te laten uitdeelen. Daarom verongelukt de dominee ook, als hij niet evenzeer al? de zendeling onder de heidenen zich geeft met één zelfde bereidheid, en onze gemeenten zullen zelfzuchtig worden en biijven, als zij niet leeren verstaan, dat het heil van anderen nauw met eigen zaligheid verknocht is. Het kan niet de leuze zijn: als ik maar zalig word! Het moet er bij blijven, dat God tot Zijn eer komt en alle knie voor Hem zich buigt. Waarlijk ook de kerk gaat er aan, als zij niet tot krachtige