4. Der Mittlerglaube an Mohammed. 5. Die letzten Dinge (Eschatologie). 6. Die Aufgabe der christlichen Verkiindigung.

Het eerste deel is een interessant stuk zendingsgeschiedenis. We komen in aanraking met epn groot aantal mannen uit ouden en nieuwen tijd, die hun volle toewijding gegeven hebben aan het Islamvraagstuk. "De schrijver schetst ,hen naar hun verdiensten en naar hun zwakheden. Hij hoopt dat de tegenwoordige zending onder de Mohammedanen daaruit leeren zal.

Als hij handelt over de werkzaamheid der Oostersclie kerk lezen we b.v. van de pogingen van Joh. Damascenus en. van een el Kindi; we hooren van hun strijd over God, over Christus ën na zijn uiteenzetting geeft hij als zijn oordeel, dat men veel te veel plaats inruimt aan metaphysische speculatie. Het Christendom leert den Islam redeneeren en al is 't belangrijk na te gaan hoe 't wijsgeerig schaakspel verloopt, men moet toch constateeren, dat de strijd intellectualistisch is en 't geweten niet raakt. De christelijke apologie verzuimt te wijzen op de genade in Christus.

Handelende over den strijd in het Westen, bepaalt hij ons o.a. bij een Petrus Venerabilis, uit wiens kring de Koranvertaling stamt, bij een Frans van Assisi en vooral bij den beminnelijken Lullus, den man, die wijd van blik, ijverde voor de studie der Oostersche talen en voor de zending onder den Islam, uitgaande niet van orden, maar van de kerk. Hij ziet in deze periode veel goeds, maar toch wijst hij op gebreken. Hij vindt meer scholastische wetenschap dan Evangelie. Hij betreurt het dat een Lullus meent dat de saraceensche wijsgeeren wel christen moeten worden als hun systeem door dat der scholastiek verslagen wordt. Bekeering toch is nog iets anders dan verandering van intellectualistisch inzicht. Hij begrijpt dit gevoelen van een Lullus niet, die behalve dialecticus ook mysticus is. Ook hier is de fout, dat men geen Heiland aanbiedt aan den zondaar. Den nieuweren tijd besprekende, schrijft hij met warmte over Luther, die in den beginne alleen de staatkundige macht van de Turken kende en bezorgd was over zoovelen, diè, onder den Turk levende, gevaar liepen Mohammedaan te worden.

Luther vertaalde de in zijn tijd veel gebruikte weerlegging van den Koran van Ricoldus (gestorven 1320) en las de Latijnsche Koranvertaling van professor Bibliander uit Bazel; hij schreef daarvoor de voorrede.

Hij waarschuwde voor vele fouten in den Islam en was van meening, dat men in de weerlegging van 't Mohammedaansch geloof meer verwachten moest van de kracht des Evangelies dan van de zwaarwichtige gronden der dialektiek. De schrijver betreurt het in Luther, dat deze alleen waarschuwde voor afval tot den Islam en geen pogingen aanwendde 0111 de Mohammedaansche wereld met het christendom bekend te maken. Hij vindt de oorzaak daar-