tijd, hetzij voor altoos verbreken. Ik. seheide echter van allen met een beklemd gemoed, en wanneer hunne gebeden mij niet vergezelden en onderschraagden, dan zoude het tegenwoordige oogenblik rog veel smartelijker en zwaarder voor mij zijn. Een ongewoon gevoel bezielt mij bij den blik op de toekomst. Moed en vrees, vreugde en droefheid wisselen elkander af iu mijn gemoed. De gevaren der zee, de gevaren onder de Heidenen , de gevaren onder de zoogenaamde Christenen, de hitte van het klimaat, het aanleeren van zoo vele talen, de sluwheid der Mahomedaansche priesters, het rijk der duisternis, de magt des Satans, en vele andere moeiten en bezwaren zouden mij ontmoedigen , zoo ik het oog des geloofs niet vestigde op den AlmagtigenHeiland, die ons toeroept: „Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde; gaat dan heen, onderwijst alle volken , dezelve doopende, en leerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb; — ziet! ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld!" Met dien Heer wordt mij het zware ligt, in Hem ben ik veilig voor alle vijanden , door Hem kom ik alle bezwaren te boven. Van mij zeiven ben ik niets, door Hem vermag ik alles. Met Hem wil ik dan mijne moeijelijke taak beginnen, en met Hem voleindigen. Zoo in den Heer mijnen God gesterkt, ben ik verblijd, dat het heugelijke tijdstip mijns levens , naar hetwelk ik zoo lang reikhalsde, is genaderd, om aan de Heidenen „ Vrtde door het bloed des kruises" te verkondigen. Mijne ziel is vrolijk in den Heer en