len, welke van alle hoeken der stad bijeenkwamen, en, de reden der oproeping vernomen hebbende, in volle woede geraakten. Allen beschuldigden mij en de Christenen, en spanden zamen om mij, mijn gezin, en alle de Christenen te vermoorden, en alzoo wraak over ons te nemen; en, ten einde onze namen niet meer zouden gedacht worden, besloten zij ook de Kapel en het Christendorp te vernielen. Daar zij dit openlijk verklaarden, veroorzaakte zulks eene groote opschudding; de Christen-inboorlingen verzamelden zich aan mijn huis, te kennen gevende, dat hun en ons leven in het grootste gevaar was, en dat wij bestemd schenen, om als schapen ter slagting geleid te worden. De adjunct-Magistraat, de Heer macdonald , de Muzelmannen ziende zamenrotten, om een' opstand te beginnen, schreef aan den officier van het regiment, hetwelk op omtrent drie mijlen afstands gekantonneerd was, om een detachement herwaarts te zenden, en ging middelerwijl in persoon naar de menigte, om haar tot vrede te bewegen en het slaan der trom te beletten. Zoodra hij aankwam, begonnen de oproerlingen met steenen te werpen, en ofschoon hij, zonder zich te verdedigen, naar eene schuilplaats wilde henengaan, vielen zij met zwaarden op hem aan. Daar zijn leven in gevaar was, werden vijf bedienden van de wacht der thesaurie tot zijn ontzet gezonden. Deze vuurden op het gepeupel, waardoor een Arabier, een vreemdeling, op de plaats het leven verloor. Een der bedienden werd dadelijk vermoord en drie