//Nadat de vergaderde menigte Gez. 2: 8 gezongen had, trad broeder graafland op. Hij mogt, vooral op dezen dag, dezen feestdag, aan deze plaats niet ontbreken. Als Directeur van de zusterkweekschool, voor inlandsche onderwijzers, moest hij werkdadig deelnemen aan de plegtigheid. Ons werk toch is één, en moet één blijven, steeds meer één worden. Van wege de veelheid der werkzaamheden moge werkverdeeling noodzakelijk wezen, de onderscheidene deelen behooren elkander aan te vullen, te steunen, naauw met elkander verbonden te zijn. Beide kweekscholen één; te zamen arbeidende aan de ontwikkeling van ons inlandsch hulppersoneel, naast elkander naar één doel strevende.

//Hij sprak ook voornamelijk tot de kweekelingen, die opgeleid worden voor hulpzendelingen, en wees op de voortreffelijkheid van het werk, dat hen wacht, maar ook op de verwachting, die men van hen heeft. Hij waarschuwde hen nadrukkelijk tegen sleurgang, maar ook tegen hooggevoeligheid. Hij toonde aan, hoe zij den grondslag van hun werk hebben te zoeken in de jeugdige harten der kinderen; hoe zij zich moeten beijveren zamen te werken met de onderwijzers, vooral ook in de school, opdat algemeene kennis verspreid worde, en de zaden van waarheid, godsvrucht en godzaligheid in het gemoed der kleinen mogen ontkiemen.

//Spreker spoorde vooral ook aan, om steeds voorwaarts te streven. Wat in hunne jeugd genoeg geacht werd, is dat thans niet meer. Wij moeten vooruit, steeds vooruit! De Minahassa is op een standpunt van ontwikkeling gekomen, dat ruimer onderrigt en breeder regeling hier kan gedijen. Hij herinnerde, hoe in ons land in allerlei opzigt vooruitgang valt °P te merken; welnu wij mogen niet achterblijven, wij moeten mede vooruit. De hulpzendelingen moeten bij hun werk daarmede rekening houden, opdat zij het streven naar vooruitgang in het regte spoor kunnen leiden. Zij moeten zich wachten om door onverstandig ijveren onderscheidene pogingen tot ontwikkeling des volks te verijdelen, en op hunne hoede wezen, dat hetgeen ten üutte der bevolking worden kan, haar nimmer tot verderf strekke.