b.v. bejaarde mannen of vrouwen, gehuwde mannen of vrouwen, jonge lieden of jonge meisjes, om aan elke groep te kunnen geven naar de mate van hunne behoeften. Het onderhoud loopt over de instelling en de beteekenis van het avondmaal. En daarbij bestaat ruimschoots gelegenheid om te spreken over de rechte wijze om zich voor te bereiden opdat men een zegen ontvange. Daar worden wanbegrippen bestreden en vooroordeelen weggenomen; daar wordt gewaarschuwd en vermaand; kortom, er wordt al datgene gedaan wat strekken kan om de deelname aan het avondmaal vruchtbaar te doen zijn tot verhooging van het geestelijk leven in de gemeente.

Zij, op wier gedrag aanmerkingen zijn, 't zij dat ze niet getrouw ter kerk komen, 't zij dat er op hun leven iets te geggen valt, worden afzonderlijk genomen om hen in 't bizonder te kunnen wijzen op datgene, wat hun ontbreekt. Daarbij gaan wij uit van het standpunt, hen te doen gevoelen, dat de deelname aan het avondmaal geheel en al een zaak is tusschen God en hun geweten, zóó dat wij niet voor hen, maar zij voor zichzelf te beslissen hebben. En daarbij wordt nadruk gelegd zoowel op I Kor. 11 : 27, 29 („Wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel"), als op het feit, dat er vergeving is bij God voor den zondaar, die zich bekeert.

Verrassend zijn de gevolgen geweest: Er is meer besef van persoonlijke verantwoordelijkheid gekomen tegenover God. Het uitsluiten of toelaten, hetzij door den Kerkeraad, hetzij door den Zendeling, is voor den Javaan het gemakkelijkst. Een meerdere dan hij heeft beslist, en daarmee uit. Nu wordt hij zelf voor de beslissing geplaatst en dat maakt het voor hem veel moeilijker. En wat zien wij nu? Dat er zijn, die zelf terugtreden, omdat het nog niet wel met hen staat. Maar dat er ook zijn die deelnemen, en dan voor goed gewonnen zijn.

Als noodzakelijke aanvulling van deze wijze van werken is te beschouwen het bezoeken van hen, die geen deel nemen aan het avondmaal. Niemand wordt gedwongen. Maar het is van belang te weten wat hen weerhield. De redenen zijn vele en velerlei, soms voor ons zonderling. Behalve zondelust en onverschilligheid in allerlei vormen, ontmoet men nog al veel: „het sterven van vrouw of kind." Het is dan niet zoozeer de droefheid over dat heengaan, dat hen weerhield, maar wel verbittering tegen God over het verlies. Men twijfelt niet aan Zijn bestaan, maar mokt tegen Hem, die het gebed om beterschap niet heeft willen verhooren. En dit toont men door niet ter kerke te komen