brood, die anders voor u zou moeten verdorven worden; maar weet gij wat wij met dien stuiver moeten doen ? ik zal het u zeggen. Wij moeten dien stuiver, of liever die dagelijksche stuivers afzonderen en zie, in een week hebben wij 7 stuivers, in een jaar 365 stuivers of wel ƒ18,25; laat ons dat geld afzonderen voor de zending op Java en op de eilanden van onze Oost. Er zijn er die ƒ 36,50 zouden kunnen afzonderen in stee van drank te gebruiken; er zijn er die ƒ 73 en meer zouden kunnen bijeenvergaderen, dat is voor 20 cents sterken drank per dag en tevens, want wat gij aan .drank bespaart, geeft veelvoudiger winst, gij zoudt behalve uwe ziel en uw lichaam te sparen, nog tweemaal meer brood besparen, althans het graan werd door uwe schuld niet tot drank verstookt. Gij zoudt u voor het grootste gevaar vrijwaren en een voortreffelijk werk helpen tot stand brengen. Welk is dat werk? Het werk der zending? Doch gij roept mij toe: „ik maak geen misbruik van sterken drank, wat wilt gij van mij ? hoe zal ik een stuiver besparen, ik gebruik geen drank ? uwe redeneering is al te dwaas?" Dat had ik wel verwacht, doch waarde vriend, al geldt het u dan niet, kent gij niemand, dien gij met mijn plan kunt bekend maken, zou er niemand willen luisteren naar de verhalen dooiden opiumduivel op Java aangericht? Zou er onder hen niet één zijn, die door u kon leeren, zijn stuiver ot

Amsterdam.

zijn dubbeltje beter te gebruiken. O zeker, in uwe omgeving overal, zijn er menschen te vinden die een stuiver of meer aan drank verteren, wijs hen op het verlies aan brood, aan kracht, en vooral wijs hen op hunne verplichting: ,,iets mede te moeten doen om Java voor het Christendom te winnen en te verlossen van den opiumduivel."

Weet gij wat ik geloof? Java is ons toevertrouwd en met Java de gansche Oost; maar als wij den Javaan geeü middel in handen geven om hem van den opiumduivel te verlossen , dan zullen wij Java zien te gronde gaan, althans het zal voor ons land verloren gaan. Wij zijn allen rentmeesters van Oost-Indië en onze werklieden zijn de zendelingen; zij roepen allen als uit eenen mond: „helpt ons den Javanen een stuk grond voor rijstbouw en akkerbouw, ontginnen, dan kunnen wij invloed op hen uitoefenen en die invloed zal groot zijn, want dan verarmt de Javaan niët," hij is landbouwer in zijn hart, maar het ontbreekt hem aan de hoofdsaak: veerkracht, hij voedt zich niet dus kan hij niet werken voor zich en de zijnen. De eerste stoot moet gegeven worden, dat kan de zendeling met weinig geld doen, doch dit ontbreekt hem. lladile hij wat geld voor den Javaan, deze zou zich aan den zendeling verbonden gevoelen, hem lief krijgen en van hem leeren beide voor zijne tijdelijke en eeuwige belangen te zorgen.

L. J. H.

. & Zoon, te Utrecht.

Boekdruk van Keminl