DE TOEKOMST

Indien dit alles door de overzijde aanvaard wordt, dan zal de contröle op de naleving ervan nog uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk zijn. Waarom zouden de regeeringen te Londen, Parijs en Washington zich echter zoo toeschietelijk toonenf Zij kunnen weigeren, nieuwe eischen stellen, een ultimatum ; de duimschroeven nog wat aandraaien .... de regeering in den Haag heeft immers reeds getoond dat zij dan wel zwicht!

Of mogen wij werkelijk aannemen dat onze regeering met haar: „verder kunnen wij niet gaan" haar laatste woord gesproken heeft ? . . . .

Toch gaat daarmeê onze Regeering niet vrij uit.

Want indien zij geweigerd had te bukken voor dezen dwang — wat zouden wij dan sterk gestaan hebben!

De heele wereld had dan geweten : met Nederland is niet te spotten, het blijft staan op zijn recht. Het heeft niet alleen een nog onaangetaste weermacht die niet gering te schatten is (z£ kostte ons verleden jaar maar eventjes 270 millioen op de 418 millioen uitgaven, volgens minister Treub); Nederland heeft ook den vasten wil, elke poging tot afdreiging, van welke zijde ze komt, te weerstaan. Het moge dan „afhankelijk zijn naar beide kanten" (Posthuma), doch slechts in economischen zin, en nog maar ten deele, want het Nederlandsche volk ziet niet tegen ontbering op, waar het zijn toekomst en zijn souvereiniteit geldt, en de Regeering gaat daarbij ' vóór. Zij stelt 's lands eer boven alles.

Zoo zou men in 't buitenland over ons gesproken hebben.

En nu ? .

Nieuws van den Dag, 21 Maart: v

Laten we praktisch blijven. De „Associatie" nu nog verder op de kaak stellen, zou gelijk staan met het intrappen van een open deur. En onze Constitutie, pas nog eens onvoldoende herzién en opnieuw vastgesteld, geeft zelfs aan de Vertegenwoordiging, — laat staan aan hef Volk — maar droevig weinig macht. De Regeering heeft nu moeten hooren dat zij het contact met de Volksvertegenwoordiging verloren heeft en zich

buiten het Volk heeft geplaatst Nemen de Geallieerden de

Nederlandsche voorwaarden aan, dan helpt dit alles intusschen niets; we staan dan voor een fait accompli en moeten bij de verwikkelingen die te verwachten zijn maar zien, hoe we zoo goed mogelijk uit 't moeras krabbelen, waarin het ministerie ons geloodst heeft. _

Eén ding kunnen volksvertegenwoordiging en Regeering nog doen. Nu voldoende gebleken is, hoe deze officieele stap tegen den wil der natie inging, houde men zich onwrikbaar aan de onzerzijds gestelde voorwaarden en verlange nadrukkelijk waarborgen.. . .

In zoover heeft de verontwaardiging, die Dinsdag in de Kamer en in de pers tot uiting kwam, iets goeds teweeggebracht, dat de Regeering gisteren, bij monde van minister Loudon, nog eens nadrukkelijk haar vroegere belofte heeft herhaald: „Verder kan noch mag de regeering gaan.... De regeering zal geen stap verder gaan dan zij deed". ...

Over die zitting van Woensdag willen wij overigens niet veel zeggen. Dè Kamer was wat bekoeld en de heer Loudon heeft immers het oor van de Kamer — en hij beloofde aan de heeren volksvertegenwoordigers beterschap, op een zoo innemende en hoofsche wijze, dat men een bruut zou moeten zijn om de uitgestoken hand niet aan te vatten van den man, die overigens ook, nu bijna vier jaren achtereen, wellicht gewichtiger diensten bewezen heeft aan zijn land dan iemand anders. Maar of minister Loudon, nu juist zooveel nieuws verteld heeft ?. .. .

Hoe 't zij, we moeten redden wat er nog te redden is. En dus: „geen stap verder".

Een Volksvertegenwoordiging, die op dezen naam aanspraak wil blijven maken, zal 't zich tot een plicht rekenen, de Regeering aan deze belofte te houden — of anders: deze Regeering niet langer te houden.

Provinciale Groninger Courant, 20 Maart:

Zij (de Regeering) stond voor de keuze om öf toe te geven óf hier de levée en masse uit te roepen en alle man tusschen 344

18 en 40 jaar in geweer te roepen, een ultimatum tot de geassocieerde mogendheden te richten en te verklaren: als gij niet onder redelijke voorwaarden toegeeft, voegen wij ons bij uw aanvallers.

Dat laatste schijnt ook ons een onmogelijkheid. Daarvoor had de voorbereiding beter moeten zijn.

Residentiebode, ip Maart:

We moeten erkennen, dat de eerste indruk, welken dit stuk op ons maakte, verre van verheven was. We hadden gedacht dat onze Regeéring, nóg sterker dan zij deed, positie gekozen zou hebben tegen de ongehoorde eischen der geassocieerde Regeeringen. Ingaan op die eischen was uitgesloten. Schijnbaar gaat ze er op in, maar de voorwaarden houden terug van de ergerlijkste eischen. Als er, met het oog op den grooten nood, kan toegegeven worden zoover de Regeering deed en toegegeven met behoud onzer eer, kunnen we daarin meegaan.

Onze Regeering stemt dus toe voor zoover ze toestaan kan. Door de voorwaarden snijdt ze juist datgene af, wat als partij kiezen zou kunnen worden aangezien. Men leze er nog eens de voorwaarden op na, waaruit blijkt dat onze schepen zich van oorlogsdaden verre moeten houden. Zoo blijven we, althans blijkbaar naar de meening onzer Regeering, op het standpunt, waarop we steeds stonden: neutraal naar alle zijden....

Hoe men ook over de verklaring denkt, hierover, dunkt ons, kan men het algemeen eens zijn, dat onze Regeering minstens genomen toch zoover gegaan is als zij maar eenigszins kon. En de geassocieerde Regeeringen zullen moeten begrijpen, dat verder toegeven ons zeker tot een tweede Griekenland zou maken. En dat nooit.

De Rotterdammer, ip Maart:

Tegen alle verwachtingen in heeft de Regeering voor de onredelijke eischen der Entente gebogen.

Het kost moeite om in sobere bewoordingen de gedachten te vertolken, door deze beslissing gewekt.

Pijnlijken indruk maakt zij in menig opzicht en een meer bevredigende houding ware denkbaar.

Meer bevredigend tegenover Duitschland, dat slechts gevraagd is of binnen twee maanden 100.000 ton tarwe geleverd kon worden, terwijl de Regeering pas had verklaard, tot 1 Augustus graan in voorraad te hebben.

Meer bevredigend tegenover de Geallieerden, die nu in den eigengerechtigden waan kunnen leven, alsof hun gewelddaad wordt gesanctionneerd.

Meer bevredigend tegenover ons volk, waarbij het besef had moeten worden verlevendigd, dat fierheid en onafhankelijkheidszin zijn ideëele goederen, wier waardij de Nederlandsche Regeering weet te schatten.

Maandag 18 Maart is voor Nederland de donkerste dag in dezen crisistijd.

De Rotterdammer, ip Maart, onder het opschrift „Wat het ergst is":

Dat Engeland en Amerika onze schepen willen stelen — het is erg.

Dat daardoor aan ons volksbestaan een onherstelbare schade wordt toegebracht — het is erg.

Maar in dit tartende onrecht is toch dit niet het ergste.

Want veel ernstiger dan het stoffelijke nadeel, dat ons wordt toegebracht, is de zedelijke schade, die met dit alles wordt berokkend. Onder het aanheffen van heilige leuzen, met verkondiging van aangrijpende Idealen als „bescherming der kleine natiën", „handhaving van de vrijheid ter zee" zijn Engeland en Amerika den oorlog begonnen.

Spottend hoongelach wordt slechts gehoord als maar even op de zedelijkheidsmijmeringen van John Buil en Jonathan wordt gedoeld.

Daar komt door de cynische rechtsverkrachting van de overweldigers in dezen oorlog een zekere ongevoeligheid voor ideëele overwegingen, die het het heele volksleven bederft en welke zich vroeg of laat zal wreken.

De zedelijke schade — die is het ergste.