PATRIARCH, VERZONKEN IN DE EENIGE AANSCHOUWING VAN CHRISTUS.

Détail wandschildering Asselt 1923. J. Nicolas.

De deftigheid, die zij noodig achten, omdat zij zelve haar niet kunnen verdrijven, is een langzaamheid alleen tegenover een burgerman om hem te overbluffen door een gemetenheid, die geen sprankeling meer bezit van het rhythme. Het is ook een burgerlijkheid, een tegenstelling tot het aristocratische. Het is, geestelijk, een gekleede jas, een trage toch belachelijke kleedij — en wij zijn te snel voor zulke belemmering en te trotsch; wij (dat is onze tijd!) zijn naar het hart te zeer geteisterd. Natuurlijk zoeken ook wij op den muur de rust, die een evenwicht is, maar die toch is als een steilstaande vlam, „une paix ardente et vive". Natuurlijk! Ook het gebouw is vol stilstaan, maar noch in de versiering, noch in het gebouw zelf willen wij een ontkenning van het leven; wij willen in beide een onwrikbare bevestiging ervan. Daar ging het om, daar gaat het om. Hoe zal ons toch aandoen, wat zelve bijna buiten de aandoening om ontstond? Het kunstwerk is dat, wat altijd roering, bewogenheid uitzendt naar den geest, tót het hart. Zonder 't samengaan van deze, buiten het

samengaan van deze twee bestaat niets durend. De „deftigheid" in de muurschildering, zij behoort als iedere verstarring niet in ons thuis; wij mijden haar, en op de stoep vóór het huis is haar de gepaste plaats!

En — wat van de stelling, dat de muurversiering vlak moet zijn? Is dat de alleen-zaligmakende waarheid? Moet ten eerste alles vlak zijn in een gebouw, dat toch ruimte is? Moet de muurschildering vlak zijn, vlak, omdat zij op den muur is; omdat zij een muur versiert? Is zij anders altijd, zelfs wanneer zij schoon is, onlogisch, verwerpelijk, onlogisch? Of — moet zij

als vlak aandoen (laten wij willig zijn) maar

dat is niet hetzelfde als vlak zijn. Vlak in den absoluten zin is alleen een ornament van lijnen en dan nog van lijnen zonder een verscheidenheid in de dikte, dus overal even dik; in de richtingen tot rust gebracht, en waar nooit een lijn duikt onder een andere lijn? Kunnen wij alleen heen en weergaand meanderen? Is dat heen en weer gemeander (het lijkt een bootje dat tusschen twee oevers vaart!) de synthese van onzen tijd." De praktijk der muurschilderingen ontkent deze eenzijdigheid, een natuurlijke drang drijft deze schilderkunst naar de menschenfiguur en naar de groepen van figuren; ge weet dit toch; ge zaagt het toch! Laten We ons dus niet aan leuzen overgeven, en ons aan leuzen vergooien !

Is er voor het vlak zijn, picturaal gesproken, en wanneer wij aannemen, dat menschengroep of menschen^roepen ook voor deze schildering voor ons de hoogste symbolen zijn eigenlijk maar één oplossing, en is deze oplossing deze, dat de muurschildering (en dat is dan nog niets dan een benadering!) in één kleur ontsta, zij die kleur niet overal van dezelfde sterkte (dat is zoo goed als zeker valsch) en door lijnenspel en tegenspel op het versierde vlak gebalanceerd?

Het spreekt vanzelf, dat een muurschildering, zóó opgevat, vol schoonheid zou kunnen groeien. Zij zou monochroom zijn, en een kenmerk van het groote is een rijke eentonigheid (dit is natuurlijk te apodiktisch en maar tot gemakkelijker formuleering zóó benaderd) — U vergeet niet, dat zij, omdat zij monochroom is, niet daardoor vanzelf groot wordt! De inhoud van de muurschildering wordt immers ook nog door de vormen bepaald? Er zijn eenvoudigen, die dat luchthartig

kunnen vergeten en vergeten

Zouden wij en dit is een tweede vraag in de quaes-

tie van het vlak-zijn — het evenwicht (als overal elders ook bij de muurschildering om de rust noodzakelijk) zouden wij het evenwicht in deze quaestie niet veelstemmiger kunnen opvatten, niet polyphonischer durven verstaan?

Dogmatici, beperkte zielen; lieden die omvallen zonder den stok, dien zij tot stut zich sneden uit een groot bosch, zullen alleen dit poluphonischer verstaan ontkennen. Deze dogmatici, van huis-uit gewoonlijk slechte scholieren, zoodra het op begrijpen en op begrippen aankwam, moeten van uit hunne beperktheid zoo goed als alle (bestaande) muurschilderingen verwerpen. En waardoor komt dit? Het komt, omdat zij alleen aan den muur denken, en vergeten, dat elk evenwicht in de schilderkunst, visueel wat ge zoudt noemen het plat-

332