86

DE SOCIALE GESCHIEDENIS VAN HET HELLENISME.

volken; en hare reeds in afhankelijke onderwerping levende voornaamste dragers, de Hellenen, hadden hun streven naar hooge idealen en het sterke gevoel van kracht verloren, dat alleen in staat is, nieuwe scheppingen tot stand te brengen. Zoo werden deze op elk gebied van het geestelijke leven voortdurend schaarscher, al geeft ons de steeds in ruimere kringen doordringende algemeene ontwikkeling met de door haar voortgebrachte veelvuldige literarische en artistieke producten nog een tijdlang een schijnbeeld van geestelijke werkzaamheid. De oude levenskracht was opgeteerd, de veerkracht van den geest moest wel bijna geheel verder verslappen, toen den levenslustigen Grieken te gelijk met het Christendom de hun vreemde oostersche ascese werd ingeënt, en de zegevierende nieuwe godsdienst met de langzaam wegkwijnende antieke beschaving in strijd kwam, welke strijd eerst minderde toen het reeds te laat was en de oude beschaving reeds te ver heen was voor eene waarlijk vruchtbare samenwerking. Dat die beschaving er desniettemin nog in geslaagd is, ook het Christendom onder haren invloed te krijgen, is gewis een van hare schoonste en voor de toekomst gewichtigste resultaten, want alleen hierdoor is althans een voortsmeulen van de oude gedachten mogelijk geworden.

Te gelijk met den achteruitgang van het geestelijke leven worden de materiëele en politieke grondslagen der beschaving ondermijnd. Nu volgt ook de economische ineenstorting. Het opbloeiende economische leven, dat zoozeer bevorderd was door de ruime ontsluiting der schatten van het Oosten ten gevolge van Alexander's veldtocht, had toch wel wat al te plotseling en te snel Griekenland gedreven uit de rustige baan van zijne ontwikkeling. Zijne krachten werden te sterk gespannen. Het kon niet voldoen aan de nieuwe eischen, die vooral sinds het optreden van het Westen in den kring der beschaafde volken steeds meer kosmopolitische vormen hadden aangenomen. De materiëele grondslagen waren niet stevig genoeg, om onvermijdelijke crisissen, die bij het ontbreken van eene alles regelende beurs hoogst verderfelijk moesten worden, voldoende te kunnen doorstaan. Die crisissen moesten ten slotte vernie-