VAN DEN MAATSCHAPPEL1JKEN TOESTAND WILLEN STREVEN.

219

naar, te ontkomen aan zeker gevoel van onrust en van verantwoordelijkheid, dat de bestaande misstanden in hen wakker roepen. Zij vinden dan een gereed voorwendsel om zich van alle ingrijpen te onthouden, in de bewering, dat het sociale vraagstuk buitengewoon ingewikkeld is en dat daarin hetgeen voor de hand schijnt te liggen bijna altijd met de waarheid in strijd is, en men dus zal moeten beginnen met een groote hoeveelheid feiten en cijfers te verzamelen en te verwerken, alvorens met eenige hoop op goed gevolg aan het werk te kunnen gaan.

Wij kunnen dus niet anders dan sympathie gevoelen voor die vurige hervormers, die onze stelling: dat „Wetenschappelijke voorbereiding eeB vereischte» is, beantwoorden met het bittere verwijt: „Gij hebt geen hart!" Zij moeten tegenover ons hetzelfde gevoelen als men in het algemeen gevoelt bij een voorstel om in een of andere zaak een commissie van onderzoek te benoemen, als zijnde dit gewoonlijk een middel om aan de noodzakelijkheid van te handelen te ontkomen, wanneer een rechtstreeksche weigering onmogelijk is.

In vele kringen is men van oordeel, dat de staathuishoudkunde, als vak van wetenschap, heeft afgedaan. Een menschenleeftijd geleden heette het, dat eenige groote staathuishoudkundigen eens en vooral de fundamenten van het gansche gebouw hunner wetenschap hadden gelegd, ja, dat zij feilelijk den bovenbouw ook reeds opgetrokken hadden. Thans zal wel niemand zulk een bewering meer voor zijn rekening durven nemen. Niet ontkend kan worden, dat de mannen van het vak zelf de theoretische zijde der verschillende kwesties liefst laten rusten, en zich bij voorkeur bezig houden met het samenstellen van een soort van natuurlijke historie der industrie, klaarblijkelijk omdat zij zich niet in staat gevoelen hun wetenschap op nieuwe grondslagen te vestigen. Statistieken, nauwkeurige beschrijvingen van bestaande instellingen, en pogingen om vroegere toestanden op industrieel gebied in het leven terug te roepen, dit alles schijnt in de plaats te zijn gekomen van wat men vroeger onder studie der staathuishoudkunde verstond. En zij, die in het diepst huns harten het geloof hebben bewaard aan