HUT GERMAAN SCHE NOORDEN?

213

den. De oude letterwereld schildert dat groote menschenras als goudblond, blauwoogig, groot van stuk, bijzonder krijgshaftig, muzikaal, aan geestrijke dranken gehecht, maar ook niet zelden strevende naar kennis, o. a. van den oorsprongder dingen, — hetgeen den ouden Grieken nog al eens de uitdrukking „Thracische wereldwijsheid" in den mond gaf. Waarlijk echt Germaansche eigenschappen!

Aan de Thraciërs grensden de Skythen, die grooten deels met de Thraciërs, en daardoor ook met Germanen verwant waren. Jammer evenwel, dat de oostelijkste stammen der Skythen zich in den loop der tijden meer en meer met stammen van Mongoolschen oorsprong hebben vermengd. Tn het voortreffelijke boek van Joh. Freszl, getiteld „Die Skythen-Saken, die Urvater der Germanen'1, vinden we een groote menigte plaatsen uit Grieksche en Latijnsche schrijvers, met degelijke taalvergelijkingen en overtuigende redeneeringen. Voortaan kan geen kenner der klassieke Oudheid er aan twijfelen, dat de als boogschutters wijdvermaarde Skythen meerendeels verwant waren met de in hun nabijheid wonende Thraciërs.

Jornandes, de Gothische geschiedschrijver, beschouwde de Geten, een hoofdstam der Thraciërs, als de voorouders der Gothen; en Max Muller, die vroeger aan de Thracische quaestie geen bijzondere opmerkzaamheid had geschonken, heeft mij toegegeven, dat de volksnamen Thraciërs, T'hrygïërs (een groot onderdeel der Thraciërs) en Franken (in Noorsche tongvallen Frakkar) onmiskenbaar oorspronkelijk een waren, hetgeen trouwens niets nieuws was, sedert Hesychius den naam Fhrygiërs (Frigen) — Vrijen (dus = Franken) heeft verklaard.

Wat de Skythen betreft, is het zeer merkwaardig, dat men nog in den Gothischen tijd aan het Zuiden van Scandinavië vaak den naam gaf van Skythië. Het woord „Skyth" beteekende hoogst waarschijnlijk ,/schutter". In het Deensch heet een schutter nog altijd „skytte", en in menig Nederduitsch dialect „skutter".1)

1) Ons woord „schutter" schijnt Blind niet te kennen.

Vert.