430

HET METEN VAN DEN TIJD EN DE VERDEELING

uit weer de neiging der oudste natuurphilosophie tot bespiegelingen omtrent de harmonie der schepping spreekt, leert ons, dat het verschil in den duur van zonnejaar en maanjaar als een afwijking beschouwd moet worden van den oorspronkelijken toestand van orde en wet, waarin beide jaren juist 360 dagen telden.

Volgens deze mythe, clie Plutarchus ons meedeelt, zijn namelijk een zonnejaar van 365 en een maanjaar van 355 dagen op de volgende wijze uit de oorspronkelijk gelijke waarde van 360 ontstaan: de twee goddelijke personificatiën van de hemelruimte en den sterrentijd hadden zich met elkaar in den echt verbonden, maar de zon had geweigerd om uit haar jaar dagen af te staan voor de geboorte van de vruchten uit dit huwelijk; er schoot dus niets anders over dan door een hulpvaardige godheid aan de godin der maan in het spel vijf dagen te laten afwinnen, waarop de vijf kinderen uit genoemden echt, namelijk de vijf planeten, geboren werden. In overeenstemming met deze mythe was in de oud-Egyptische chronologie het zonnejaar zoo ingedeeld, dat het uit een ideaal jaar van 360 dagen bestond, d. i. uit twaalf maanden, ieder van 30 dagen, met toevoeging van vijf dagen, die tot geen maand behoorden, maar aan de vijf planeten gewijd waren, die met de zon en de maan het' heilig zevental der bewegende sterren vormden : Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus.

Natuurlijk is het getal 360 echter niet alleen, en misschien wel niet eens in de eerste plaats, gekozen omdat het de gemiddelde waarde van het aantal dagen van zonnejaar en maanjaar nabij komt, maar omdat het boven vele andere getallen het groote voordeel heeft, niet alleen door de vijf kleinste leden van de rij der natuurlijke getallen, maar door nog 17 andere getallen deelbaar te zijn. Zoo als licht te begrijpen is, werd tegelijkertijd voor de verhouding tusschen een maansomloop en het zonnejaar het getal 12 aangenomen, waarbij het voordeel, dat ook dit getal vele eenvoudige deelers heeft, waarschijnlijk van invloed zal geweest zijn. Deze twee grondtallen, die den mensch als 't ware opgedrongen zijn, zoowel door de waarneming van de verschijnselen aan den hemel als door wis-