EERDINAND BRUNETIÈRE.

87

au XIXme Siècle" bestudeert hij de ontwikkeling, waardoor het eene type in het andere overgaat. Ook nam hij zich voor, de geschiedenis van de Fransche tragedie te schetsen, om de manier te toonen, waarop een type ontstaat, zich ontwikkelt, zich volmaakt, vervalt en sterft, alsmede om uit de geschiedenis van den Franschen roman af te leiden, hoe een type uit de overblijfselen van vorige typen kan worden gevormd.

Dit werk bleef wel is waar onvoltooid, maar Brunetière liet toch blijkens zijn latere werken zijn idee van evolutie niet varen. Hij geloofde, dat ontwikkeling noodzakelijk wijziging insloot.

Niet alleen in letterkunde, maar ook in geschiedenis, zedeleer en godsdienst zocht hij die evolutie van vormen te ontdekken, die voortdurend nieuwe uitingen te voorschijn doen treden, terwijl de grondbeginselen dezelfde blijven.

Brunetière was niet alleen een geboren criticus en leeraar maar ook een geboren redenaar. Hij had alle reden om Bossuet lief te hebben en te begrijpen, want hij was als het ware zijn evenbeeld. Brunetière te hebben hooren spreken, was iets, wat men nooit vergat. Klein en onbeduidend van voorkomen, had hij alles behalve de ideale figuur van een redenaar. Maar zijn vermoeid gelaat met de dunne, op elkaar geklemde beweeglijke lippen en den grooten beteekenisvollen mond schenen door een inwendig vuur bezield. Zijn gebiedend oog weerkaatste van achter zijne brilleglazen het vuur en de energie, die van zijne persoonlijkheid uitstraalden. Zijn geheele persoon was vervuld met die ontzichtbare macht, die de geesten aan zich onderwerpt en welke men gezag noemt.

Reeds met den eersten volzin boeide hij zijn gehoor en gevoelde iedereen, dat deze redenaar alles gaf, wat hij te geven had. Zijn smal gezicht werd verlicht, zijn stem klonk welluidend en gebiedend, zijne gebaren waren beslist, zeker en juist.

De macht van eene vitaliteit, welke zonder eenig voorbehoud ten toon werd gespreid, kenmerkte den geheelen man. Zijne stoute, zuivere en sterke uitdrukkingen, die den