MAUSOLEUM VAN GALLA PLACIDIA TE RAVENNA.

stens 50 ellen buiten de plaats gelegen zijn om de gelegenheid tot wettelijke verontreiniging door aanraking zooveel mogelijk te beperken; om diezelfde reden werden ieder jaar in de maand Adar, na den winterregentijd, de grafsteenen wit gekalkt teneinde reeds van verre voor voorbijgangers hunne aanwezigheid aan te duiden. Degenen welke niet over een familiegraf konden beschikken, zooals de armen en de vreeimdelingen, werden bijgezet op een gemeenschappelijke begraafplaats welke men in iedere stad kon aantreffen. Van het begraven buiten de woonplaats waren uitgezonderd de koningen en de profeten, die in den tuin van hun eigen woning werden begraven. De Grieken begroeven hun dooden op precies dezelfde wijze als hiervoren bij de Joden is gezegd.

De Romeinen namen aan, dat met den dood alles uit was, zij baden daarom niet voor de overledenen, maar drukten hun vereering voor den betrokken overledene uit in een monument op het graf als voor een 'held. Dood en begrafenis waren den Romeinen wel heilig, gezien het feit der jaarlijksche doodenherdenking, welke 9 dagen, van 13—21 Febr., duurde en het zelfs ongemoeid laten van feestelijke begrafenissen van Martelaren op den openbaren weg, midden in den vervolgingstijd, zooals van den H. Cyprianus bekend is. Van de Joden hadden de eerste Christenen overgeno¬

men het wasschen en kleeden der lijken oim ze na drie dagen onder psalmgezang ten grave te dragen. Deze drie dagen, welke wij heden ten dage ook nog in acht nemen, waren niet zoo maar willekeurig aangenomen, maar volgens Dr. Freistedt ontstonden deze uit de joodsche opvatting, welke zij op hun beurt van de Perzen hadden overgenomen, dat de ziel zóólang in de nabijheid van het lichaam bleef tot dit teekenen van ontbinding op het gelaat begon te vertoonen, hetgeen gewoonlijk ongeveer na drie dagen plaats had. Zooals bekend is, begroeven de eerste Christenen hun martelaren in de oude steen- of tufgroeven, genoemd de Catacomben, ook joden en heidenen bezaten buiten Rome catacomben.

In die catacomben, in de onmiddellijke nabijheid of op het graf dier martelaren, werden de H. Geheimen gevierd. Uil deze gewoonte ontsprong bij die Christenen het verlangen om dicht bij hun martelaren begraven te worden in de eerste plaats om onder dezer bescherming te staan, op de tweede plaats om deelachtig te worden aan de vruchten der aldaar te vieren H. Geheimen en op de derde plaats, omdat zij er alsdan verzekerd van zouden zijn, dikwijls bezocht te zullen worden met als gevolg ook private gebeden voor hunne zielerust; aandoenlijke opschriften van grafsteenen uit de catacomben getuigen zulks.

Nadat Constantijn de Kerk in vrede en eer had hersteld, begon men de reliquieën der martelaren over te brengen naar de nieuwe kerken olm deze onder het hoofdaltaar te plaatsen. Dezelfde vrome drang bewoog die Christenen nu om in of in de onmiddellijke nabijheid der kerk te worden begraven, hetgeen omstreeks de 4e eeuw spoedig algemeen gebruikelijk werd, het echte kerkhof was geboren. Het hiervoor te bezigen stuk grond werd door een simpele zegening aan het profaan gebruik onttrokken, welke zegening in de 8e en 9e eeuw meer en meer werd uitgebreid; omstreeks dien tijd kwam het branden van 1 2 kaarsen bij de inwijding van het kerkhof in zwang, waarschijnlijk in navolging der 12 kaarsen bij de kerkconsecratie. Dat de Kerk de doode lichamen harer geloovigen vereerde, lag geheel in hare lijn die diezelfde lichamen door de toediening der Sacramenten had geheiligd tot tempels van den H. Geest, dat lichaam had, bij leven, de ziel in staat gesteld het goede te verrichten, noodig om in den hemel te komen en ten slotte zou dit soms zoo ellendige lichaam eenmaal voor eeuwig verheerlijkt worden bij de wederopstanding en hereeniging met de ziel.

Het geloof in de verrijzenis des vleesches en in het eeuwig leven waren den grondslag hiervoor. De belijdenis van de Gemeenschap der Heiligen waarbij, in leven, wij, te samen vereenigd in de Kerk, de strijdende Kerk vormend en later voor altijd verheerlijkt de triumpheerende Kerk mede zouden vormen, leidde er vanzelf toe olm de doode lichamen te samen a.h.w. op het familiekerkhof te begraven, dicht bij de kerk om zooveel mogelijk deel te hebben in de genaden der H. Missen en gebeden, welke velen hunner, wel in staat van genade gestorven maar nog niet geheel gereinigd, noodig zouden hebben als deel uitmakend van de 1 ij d e n d e Kerk in het Vagevuur.

50