— 758 -

abnorme omstandigheden toch „de deuren open" wil zetten, geen inzage van de boeken aan de artiesten. Natuurlijk wil ik daarmee niet zeggen dat alle dertig acteurs en actrices een vrijen kijk moeten hebben op de exploitatie, — maar een vertegenwoordiging van.... zeg: drie artiesten, die hun woord zouden moeten geven beiderzijds — éénzijds aan den Raad dat zij alles als streng vertrouwelijk zullen beschouwen, anderzijds aan hun kollega's dat zij hun belangen naar beste weten zullen behartigen — zouden als tusschenpersonen kunnen optreden en zoodoende beide partijen dienen en tevreden stellen.

Misschien is er vóór de uitspraak van den rechter Valt nog eene oplossing in dezen zin te verkrijgen !.... Naar mijn oordeel zal een uitspraak des rechters, hoe deze ook moge uitvallen, een ramp zijn voor ons vaderlandsch tooneel.

N. H. Wolf.

Het Land van Belofte.

Tooneelspel in 4 bedrijven van W. Somerset Maugham, vertaald door Ed. Coenraads.

Eerste opvoering door de Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel, op Vrijdag 18 September 1914, in den Stadsschouwburg te Amsterdam.

Rolverdeeling:

Edward Marsh Louis Gimberg

Norah Marsh, zijn zuster . . . Gusta de Vos-Poolman

Gertrude, zijn vrouw Emma Morel

Frank Taylor Ko van Dijk

Reginald Hornby Jac Reule

James Wickham C. van Kerckhoven Jr.

Dorothy, zijn vrouw Mien Vermeulen

Agnes Pringle W. Schwab-Welman

Clement Wynne, notaris J. de Jong

Benjamin Trotter F. Fernantzen

Sidney Sharp C. van Kerckhoven Jr.

Emma, zijn vrouw Chr. Poolman

Kate Chr. Ewijk

Nora Marsh heeft van haar achttiende jaar af de fatsoenlijke armoê-betrekking vervuld van juffrouw van gezelschap bij een gierige, lastige oude vrijster. „Zoo goed als een dame, plus dertig pond per jaar, — 't vergulde slaven-bestaan dat duizenden ongefortuneerde Engelsche meisjes van goede familie leiden, die „den omgang met menschen van eigen stand" niet kunnen opofferen om door nuttiger arbeid zich een onafhankelijk bestaan te verschaffen. „Stand, conventie en goede vormen" lijken Norah de voornaamste levenseischen ; — zelfs de tien saaie jaren bij de onbeminde humeurige Miss Wickham, met al wat ze voor haar trotsche natuur inhielden aan grievende vernederingen

en verborgen tranen, hebben haar vooroordeelen niet kunnen verjagen. Want zelfs toen de deur van de kooi open stond, en een man dien ze gaarne mocht haar hand vroeg, dacht Norah er niet aan hem te volgen, — niet uit gebrek aan sympathie, maar omdat — gelijk zij het haar in den dienst vergrijsde kollega Miss Pringle bekent: — „het toch geen gentleman was' .

Nu is de rijke Miss Wickham gestorven. En Norah, met reden rekenend op een haar indertijd toegezegd legaat, bouwt met een verlicht hart toekomstplannen: — „Florence, Rome . . . ." Eindelijk zal zij, zij 't dan ook op bescheiden wijs, van 't leven kunnen genieten als een meisje van haar stand.

Doch in 't testament wordt haar naam niet genoemd; Miss Wickham's geheele kapitaal vervalt aan een paar inhalige bloedverwanten, die er zich wel voor wachten haar iets meer dan een bijna beleedigende fooi aan te bieden.

En zoo staat ze, acht-en-twintig jaar oud, opnieuw zonder een cent in de wereld, met vóór zich het schrikbeeld van nieuwe eindelooze dienstjaren als afhankelijke „dame" van gezelschap ; en het is de schrik voor die grijze wanhoopstoekomst, die haar doet besluiten Engeland te verlaten en naar haar broer in Canada te trekken. Zóó is het de nood die haar ertoe dwingt, al één harer vooroordeelen op te geven, althans niet te achten; want tot nu toe heeft Norah steeds geweigerd den gastvrijen steun van Eddy Marsh te aanvaarden, wijl ze hem zijn huwelijk „beneden zijn stand" daarginder (met een gewezen kellnerin) nimmer heeft kunnen vergeven.

Wij vinden dus Norah, in het tweede bedrijf, in een voor haar geheel nieuwe omgeving. Op de farm te Manitoba zal zij ondervinden dat „bloemenschikken, kant wasschen, Fransch spreken en pianospel" slechts een betrekkelijke waarde in deze wereld hebben. Veel moet de trotsche Norah uit 't oude Engeland leeren, vóór zij de kunst leert gelukkig te zijn. Gelukkig te zijn — niet met een „heer", maar met een „man ; een der frissche, flinke zonen van 't pioniersland Canada. Gelukkig te zijn, niet als „dame", doch als medearbeidster aan het groote toekomstwerk in dat „land van belofte".

En zoo stelt de schrijver Somerset Maugham zijn landgenooten een voorbeeld, dat ook ons, Hollanders, met het oog op Indië, „het land der onbegrensde mogelijkheden", wellicht mag interesseeren.

Aldus de schrijver in het „omciëel program", die op deze wijze de bezoekers van den Stadsschouwburg voorlicht omtrent den inhoud van het stuk.

„Vankarakterteekening geen spoor"— heb ik ergens gelezen. Maar de gierigheid van de Wickham's dan, en het trotsche karakter van Norah, en het brute van