286

EENE HERINNERING VAN DE VRIENDSCHAPS-EILANDEN.

gij zult overwinnen, vrede zult gij niet kunnen vinden. Want, naast verschillende kleine onaangenaamheden zult gij vier groote teleurstellingen ondervinden — twee door den dood en twee door de schuld van anderen, en op het einde dezer jaren de grootste. Dan zult gij weten, dat het ergste wat u overkomen kon, gebeurd is en dat niemand u grooter leed kan aandoen. Het zal u dan gaan als dengene die door eene slang gebeten is, maar geen vrees meer koestert voor haar vergif, nadat hij den doodstrijd overwonnen heeft.

„Na twaalf jaar zal u eene groote eer te beurt vallen, geheel door eigen verdienste. Uw hart klopt warm voor uw vaderland, en wat gij er voor zult doen zal u de hooge onderscheiding van de grootste opperhoofden doen verdienen.

//Geluk echter zult gij nimmer vinden: steeds zal het groote verdriet tusschen u en het geluk staan, tlw heele leven lang hebben zij die u omgaven op uwen geest geteerd, zij zullen dat blijven doen. Nauwkeurig zult gij acht slaan op het geziene zoowel als op het ongeziene, waardoor u herhaaldelijk de juiste weg zal worden gewezen, maar gij, de sterkste, zult niemand vinden om op te steunen; aan het einde — zult gij alleen staan.»

De stem zweeg. Ik voelde inderdaad alleen te zijn in eene diepe duisternis en eene doodsche stilte. Een panische schrik beving mij; ik trachtte te schreeuwen en op te staan, maar eene vreeselijke machteloosheid hield mij aan mijne ligplaats gekluisterd en belette mij geluid te geven. Stijf, met hamerende ooren, wachtte ik, naar mijne meening, nog vele uren, totdat een overvloedig zweet uitbrak dat mijn huid ontspande en mij in zwijm deed vallen.

Bijkomende vond ik Vika gehurkt aan mijne zijde. Zij droeg het vormlooze overkleed en haar donker gelaat zag betrokken en gerimpeld in het eerste grijzende licht van den naderenden dag. De fakkel aan den wand was maar half opgebrand; de kleine hoop twijgen was nog net zooals Vika ze gemaakt had; op den grond lag een klein beetje witte asch.

Ik wendde mij tot Vika. „Ik dacht dat het vuur uren lang gebrand had", zeide ik. „Was alles een droom?" „Herinnert gij u niets?"