REALISME IN DE KUNST.

379

Zoo ik had willen nabootsten wat ik zag, en dat had willen verfraaien, zou ik niets goeds hebben voortgebracht."

Een oogenblik later hernam hij:

„Ik geef u toe, dat de kunstenaar de Natuur niet ziet zooals zij den leek toeschijnt, daar zijn gemoedsbeweging hem de innerlijke waarheden onder het uiterlijke openbaart.

Maar ten slotte is het eenige beginsel in de kunst, te copieeren wat men ziet. De te koop loopera met aesthetica mogen het mij vergeven, maar iedere andere methode is uit den booze. Er bestaat geen middel om de Natuur te verfraaien.

Het is slechts een quaestie van „zien".

O! ongetwijfeld zal een middelmatig mensch door na te bootsen nooit een meesterstuk maken: dat komt, omdat hij eigenlijk kijkt zonder te zien en al merkt hij iedere bijzonderheid nog zoo nauwkeurig op, het resultaat zal zouteloos en zonder karakter zijn. Doch het beroep van den kunstenaar is niet geschapen voor den middelmatige en aan dezen zouden de beste raadgevingen nog geen talent kunnen geven.

De artiest, daarentegen, ziet: d. w. z. dat zijn bezielde blik tot diep in het binnenste der Natuur doordringt.

Ziedaar, waarom de kunstenaar slechts zijn oog behoeft te gelooven.

„Pour 1'artiste tout est beau dans la Nature."

Op een anderen dag, toen ik bij Rodin in zijn groot atelier te Meudon was, zag ik een afgietsel van het beeld, zoo prachtig in zijn leelijkheid, waartoe hij zich door het gedicht van Villon over La belle Heaulmiere liet inspireeren.

De demi-mondaine, eertijds stralend van jeugd en gratie, is nu terugstootend door afgeleefdheid. Even trotsch als zij eens was op haar bekoorlijkheid, zoo schaamt zij zich nu over haar leelijkheid :

Ha! vieillesse félonne et fiere Pourquoi ma si tót abattuef Qui me tient que je ne me fiere (frappe) Et qu'a ce coup je ne me tue!