424

DE LOTGEVALLEN VAN OVERSTE HELGESEN.

namen had aangeroepen en hun geld had gegeven. Dat was Helgesen geweest, die thans als hoofdofficier in Deenschen dienst stond. En hij had zich van alles over onze familie laten vertellen en hun de hartelijkste groeten voor ons allen meegegeven.

Nogmaals een jaar later en we zouden dikwijls gelegenheid hebben ons onzen Helgesen vriendschappelijk en vijandelijk te herinneren. Na den zinneloozen terugtocht, die op den slag bij Idstedt volgde, en waardoor het gansche land tot aan den Bider aan den vijand werd prijsgegeven, haastten zich de Denen de beide strategisch gewichtigste punten in zuidelijk Sleeswijk, benevens de Dannevirke, —■ op den linker vleugel Missundi, op den rechter Frederikstad — te bezetten, en er kleine vestingen van te maken. Helgesen verscheen aan de spits van twee Jutlandsche bataljons en eenige batterijen en trok de stad binnen. Terstond knoopte hij nu zijne oude betrekkingen met de landelijke bevolking weder aan en richtte met de hulp van deze een zoo uitgebreiden spionneerdienst in, dat hij van alle plannen der Sleeswijk-Holsteiners op het nauwkeurigst onderricht placht te wezen. Bij zijn, eveneens nauwkeurige, terreinkennis viel het hem licht in een ongelooflijk korten tijd een volkomen stelsel van haastig opgeworpen verschansingen rondom Frederikstad te doen verrijzen, de dijken door te steken, de grachten te graven en aldus de stad tot een onneembare vesting te maken.

Te laat zag generaal Von Willisen in, hoe dwaas hij had gehandeld, toen hij Frederikstad zoo zonder slag of stoot aan een energieken vijand had overgelaten. Nu besloot hij het verlorene tegen eiken prijs te herwinnen. Alzoo werd er onder 't commando van den overste Von der Tan een aanvalskorps uit zes tot acht bataljons infanterie en jagers en de noodige artillerie tegen Frederikstad gereed gemaakt. Na eene korte beschieting, die de stad voor de helft in de asch legde, beval Von der Tan, dat er in den nacht van den 19en op den 20sten September 1850 een stormaanval moest gewaagd worden.

Ik zal niet trachten, dezen afschuwelijken nacht te beschrijven. Met ware doodsverachting drongen de Sleeswijk-Hol-