Eene herinnering aan de Padangsche Bovenlanden,

UIM anderhalf jaar lang had ik, bij tusschenpoozen, tegen den trotschen Singalang, die, met den even trotschen Merapi., tot de

door M. BUYS.

schoonste sieraden behoort van Fort de Kock's omgeving, aangekeken. Gelijk alle hooge bergen, schijnt hij, op een afstand gezien, dichterbij dan hij werkelijk is, en, als ik uit mijne woning het oog op hem vestigde, scheen hij onmiddellijk op te rijzen achter het fraaie bamboe-bosch, welks pluimen zoo bevallig wuiven boven de nederige bamboezen gebouwen van het militair hospitaal, die de zuidelijke grens vormen van het vierkante exercitie-veld, dat tegen den avond door de paar den-jongens gebruikt wordt om er de paarden hunner meesters in te laten weiden en dartelen. Toch is de voet van den berg, of, juister, van het gedeelte dat ik er van zag, nog wel een klein uur gaans van deze boschage verwijderd. Dit gezichtsbedrog, waardoor reusachtige bergmassa's dichter bij ons schijnen, dan zij in werkelijkheid zijn, is oorzaak, dat men, voor de eerste maal zoodanige gevaarten ziende, zich min of meer teleurgesteld gevoelt, daar men ze kleiner gaat vinden, dan men ze zich, afgaande op de bekende afmetingen, voorstelde. Eerst, wanneer men, zooveel mogelijk in eene rechte lijn, zich op marsch begeeft naar hun voet, en gewaarwordt, op welk een afstand men hunne omtrekken had waargenomen, — eerst dan begint men onder het voortgaan den waren indruk te krijgen van hunne geweldige grootte. Terwijl de Singalang zich, uit het zuiden en westen gezien, als eene vrij onregelmatige massa aan het oog voordoet, vertoont hij zich uit het noord-oosten, van waar ik het gezicht op hem had, boven de vermelde boschage als een tamelijk zuivere kegel, welks spits er voor een klein gedeelte met eene schuinsche snede van weggenomen is. Overdag zag ik hem veelal in wolken of nevelen gehuld, doch 's morgens, onmiddellijk na den opgang der zon, en 's avonds, als het schitterend oog van den dag naar beneden gedaald en schuil was gegaan achter de bergen,