178

DE PHILOSOPHIE VAN PERSOONLIJKHEID EN LEVEN.

de oorzaak van, niemand zou uit vrijen wil kwaad doen. Toch zou het hun, die meenen dat de menschelijke natuur zich inderdaad in de geschiedenis openbaart en dat die openbaring nooit voleindigd is, wijl de persoonlijkheid scheppend optreedt, vreemd toeschijnen, indien de historiebladen, die werden omgeslagen sedert Plato het probleem onderzocht, ons niet in staat stellen tot een dieper inzicht in de krachten, waaruit het menschelijk handelen voortkomt. Wij zouden ons kunnen wenden tot de groote voorbeelden uit de geboekstaafde geschiedenis, en deze opvatten als de verklaring, gegeven door geniale menschen, ieder van zijn eigen standpunt, door middel van zijn eigen categorieën en van zijn eigen ervaring omtrent datgene, wat aan het proces van het wereldgebeuren is toegevoegd door den menschelij ken geest. De meest constante en algemeene indruk welken wij hier zouden ontvangen, is misschien die van de onwetendheid omtrent de hoogere levenswaarden en het blind zijn vóórhaar aanwezigheid, die het gedrag der menschheid in den regel hebben gekenmerkt. Sedert de dagen, toen Thucydides bevond, dat geen absolute beteekenis gehecht werd aan die opvattingen omtrent het goede in de onderlinge betrekkingen der menschen, welke het leven in tijd van vrede veraangenamen, maar dat zij hun waarde verloren en verachtelijk werden geoordeeld, zoodra het veilige leven der beschaving verloren was gegaan, tot aan de tijden, waarin Gibbon opmerkte, dat de geschiedenis „weinig meer is, dan het register van de misdaden, dwaasheden en ongelukken der menschheid," ondergaat de indruk van den onderzoeker geen belangrijke wijziging. En hoe weinig ook, zelfs door den meest scherpzinmgen historicus, kan worden medegedeeld over het werkelijke leven der talloozen, die rusten in graven, onbezocht door de menschelijke herinnering (1), de levens, die uitgeblonken hebben, en de bewerkers van gebeurtenissen, waar het licht der geschiedenis op viel, zijn een aanwijzing voor het geloof in de overtuiging van het ras ten opzichte van het doel, waarnaar behoort te worden gestreefd. Want

i) Uitdrukking ontleend aan Bernard Bosanquet's „Unvisited Tombs" (onbezochte graven) in Some Suggestions on Ethics.