202

ANATOLE FRANCE EN SCHOPENHAUER.

misme, waarvan de diepte zelfs degenen, die zijn verdiensten miskennen, verwondert. Daarom zou het weinig juist zijn, aan Schopenhauer slechts invloed toe te kennen op de zwaarmoedige denkers.

Terwijl hij op meer dan één punt trouw blijft aan de leer van Schopenhauer, heeft Anatole France zijn toegefelijke philosophie gedrenkt met een glimlachend pessimisme, of, als men dat liever wil, met een optimisme, vermengd, met een zachtzinnige bitterheid. Hij heeft, als Mallarmé, ,,de gouden citroen van het bittere ideaal uitgeknepen."

Om tot een conclusie te komen, mogen wij besluiten tot het werkelijk bestaan van den invloed van Schopenhauer op Anatole France? Is het ons, na de gemeenschappelijke denkbeelden en opvattingen van den wijsgeer en van den schrijver te hebben aangetoond, ten slotte veroorloofd, te bevestigen, dat de leer van Schopenhauer, zoo zij al niet het zedelijke pessimisme van France heeft bepaald, tenminste op hem haar invloed heeft uitgeoefend? Wij verkeeren inderdaad in die meening; en dat des te meer, omdat de volgeling van Epicurus in zijn wijsgeerige samenspraken vrij dikwijls het woord geeft aan Schopenhauer, dien hij beschouwt als „den machtigsten wijsgeer van het moderne Duitschland." x) Aan den anderen kant moet men niet vergeten, dat het pessimisme van Schopenhauer bij ons zeer in de mode was sedert 1880, het tijdstip, waarop de eerste vertalingen van het werk van den wijsgeer verschenen. Wij verdenken den schrijver van „La Vie littéraire," die toen recensent aan den „Temps"2) was, er sterk van, dat hij nieuwsgierig was, om kennis te maken met een leer, welke in Frankrijk zeer in trek was. De verlangens van Jean Servien en de opvattingen van Jéröme Coignard schijnen er geheel van doortrokken te zijn. Kort en goed, Bergeret, die veel gelezen heeft en die er zich op laat voorstaan, alle wijsgeeren te kennen, is zrck waar-

1) La Vie littéraire, III, blz. 380.

2) A. France heeft de letterkundige kritiek aan den „Temps" verzorgd van 1886—1891.