DE STRIJD OM HET VERKEER

afgezien, niets ter bevordering van het vervoer langs de wegen. Integendeel hadden zij ten gevolge van de veelvuldige tol- en stapelrechten, van de geleidebelasting en van de beruchte grondaanrakingsrechten1) er juist belang bij, dat de wegen zoo slecht mogelijk waren en het vervoer langzaam plaats had.

Een verandering schiepen eerst de 17de en de 18de eeuw. De heerschers van de in den tijd van het verlicht despotisme ontstane grootere rijken zagen in, dat een bloeiende staat zonder goede verkeerswegen ondenkbaar is. Tegelijkertijd ontstond de zoogenaamde industrieele revolutie, d.w.z. de invoering van arbeid besparende machines en van mechanische kracht (eerst die van water en later die van stoom) in het ambachtsbedrijf. Voor de nu in voorraad vervaardigde goederen en de steeds in grootere hoeveelheid toestroomende producten uit overzeesche gewesten moesten afzetgebieden en markten gevonden worden: het transport van groote hoeveelheden goederen over aanzienlijke afstanden naar de meer naar binnen gelegen gebieden der vaste landen werd noodzakelijk.

Dit was evenwel wegens de hooge kosten van het transport per as zelfs daar onmogelijk, waar reeds betere wegen, een meer geregelde postdienst voor het vervoer van personen en brieven en een onderneming voor het vrachtvervoer ontstaan waren. Men wendde zich daarom tot het goedkoopere verkeer te water, al ging dit dikwijls ook langzamer en al moest dit in den winter meermalen onderbroken worden. Waar de natuur niet voor een voldoende dicht net van waterwegen gezorgd had, werd zij door kanalen ondersteund; deze werden in Frankrijk en in de Duitsche landen meestal door den Staat aangelegd, in Engeland en Amerika meestal door particulieren (gewoonlijk vennootschappen met aandeelen). Natuurlijke en kunstmatige waterwegen schenen de toekomstige wegen op het vasteland te zullen worden, waarlangs het verkeer zou plaats hebben, zelfs tot in het hooggebergte2).

1) Wanneer een wiel of een as brak, kwam de wagen, benevens de goederen, die er uit gevallen waren en met den grond in aanraking waren gekomen, aan den grondheer, van wien de vrachtrijder ze hoogstens kon terugkoopen.

2) Om het verkeer tusschen Duitschland en Italiƫ gemakkelijker te maken,