Spaansche Boeren

DOOR H. MENAGE CHALLA.

TEGEN TIEN UUR HIELD HET EINDElijk op met regenen, en brak de zon door. De nacht hadden alle langs den weg gestrande reizigers in de miserabele herberg moeten doorbrengen: de ossendrijvers uit de buurt, de twee wegwerkers, een tiental boerenfamilies, arm aan geld en rijk aan kinderen, op zoek naar werk, en ik die het volgende dorp dacht te halen, en in de modder bleef steken. De starheid van de ruim honderd menschen die zwijgend in het kille halfduister van de herberg bij elkaar hadden gezeten, werd plotseling verbroken door een haastig gepak van ezeltjes, waarop de kinderen, in paardendekens gehuld, met touwen werden vastgesjord. Ondanks het aanbod gaf ik er de voorkeur aan te loopen: het zitten op een ezel, met kletsnatte kleeren en laarzen, in de ijskoude wind, was niet aanlokkelijk. En zoo trokken wij de bergen door, de helling der „vervloeking" op, naar het naaste dorp, dat in Andalusië meestal een vijftig kilometer verder ligt. 0 Een week had ik in Andalusië rondgezworven, waar ik onder de monarchie jaren woonde, om te zien wat er van de republiek te bespeuren was. Een vriendschappelijke motor had me dagenlang door dorpen en steden gevoerd, om mij tenslotte in de steek te laten, en mij te dwingen nog twee dagen de reeds jaren gekende werkelijkheid der boeren niet slechts te zien, maar ook te beleven, nu onder de republiek. 0 Gedurende dagen was het een wisseling geweest tusschen de vreedzame weelde langs de verlaten wegen, te midden van golvende, doorploegde velden, klaar voor de zaai of reeds gezaaid, de eindelooze boomgaarden met olijven, de takken tot aan den grond onder de rijke oogst gebogen, — en het schrikbeeld in de dorpen, met zijn honderden werkeloozen, havelooze geraamten, met een doodskop onder de groote Sevilliaansche hoed. 0 Vluchtige aanrakingen met eigenaars, nog even dom, heerschzuchtig en koppig als voorheen, en de boeren, oogenschijnlijk even sceptisch als vroeger, doch waarachter een nieuwe gespannenheid zich ontwikkeld heeft. En tenslotte strand ik in dien herberg, midden in een eenzame groep huizen, vijftig kilometer van het naaste dorp, en ruim tachtig van het eerste station. 0 Het groote open vertrek met zijn steenen vloer, in de eene hoek de kroeg, in de andere een ellendig smeulend vuur van takken, is vol van menschen en kinderen, zittend, staand, liggend, de enkele stoelen bij de schoorsteen, waar men mij een plaats inruimt. Zelfs de komst van een vreemdeling doet het zwijgen niet verbreken, slechts de eigenares der „venta" toont eenige belangstelling: meer dan wat „migas", maismeel met olie, brood en wijn, is er niet te eten.

In het halfduister zijn de gezichten nauwelijks te onderscheiden. Om zes uur ontsteekt men een olielampje, buiten stroomt de regen. 0 De kinderen der doortrekkende boeren, die straks bij den olijvenpluk ook alle voor het werk gebruikt zullen worden, zitten stil tegen elkaar aangedrukt, Andalusische arbeiderskinderen, die het lachen reeds vroeg verleerd hebben. De allerkleinsten op de schoot der ouders, twee peinzende hoofden onder elkander, waarvan het kinder¬

kopje slechts in grootte, niet in leeftijd, van het ouderhoofd verschilt. 0 Zwijgend haalt men eindelijk de broodzak voor den dag; het brood wordt rondgedeeld met wat droge druiven. Langzaam en machinaal wordt gegeten: een homp brood, een druif, een homp brood, een druif, tot het rantsoen beëindigd is, en de monotone beweging der kaken vervangen wordt door een nieuwe starre onbewegelijkheid. Bij de toonbank van de kroeg verhaalt een boer, de touwschoenen één brok modder, de kleeren doorweekt, een lang en moeizaam relaas van mislukte oogsten, het loonwerk dat hij nu bij den senorito van een cortijo verricht, die hem sinds twee weken nog niet betaald heeft, klassiek verhaal van Andalusische boeren, wier ellende zóó groot is, dat zij op crediet werk leveren, zelfs met den honger nog een illusie moeten beleven. Zijn woorden druppelen met het trieste rythme van het lekkende dak, in de stilte: ieder weet waar dit pijnlijk vertellen van eindelooze mislukkingen, en ijdele berekeningen als eenigst bezit, toe dient, en de herbergierster komt eindelijk met de wrevelige vraag wat hij dan wil. 0 Of ze hem een brood, honderd gram suiker en tien gram koffie wil poffen. Als de baas betaalt, als het volgend jaar de aardappels, als mijn zoon Juan.... En een pakje tabak.... 0 Het nachtelijk probleem voor duizenden en duizenden Andalusische boeren. Een homp brood voor de kinderen, die den heelen dag niet gegeten hebben, en regelmatig hun klaagtoon, naar de uitgemergelde, en natuurlijk zoogende moeder verheffen. „Madre, tengo hambre, madre, tengo hambre." Het eenige brood, dat ook de zuigeling, broodsoep van water en brood, het eenigste voedsel moet geven: het zoogen dient de vrouwen als een zoethoudend speentje. 0 Het nachtelijk probleem van de mannen, die niet eten, maar een verslaving vinden in dat beetje koffie en dat sigaretje: de magere vingers om de kom, de damp in de neus, de wolken van rook, tabak met gedroogde slabladeren. Het eenigste oogenblik dat zij de ellende vergeten: optimistische plannen bouwen voor de berust aanhoorende vrouw. Het oogenblik waarop het revolutionnaire zaad weer ontluikt, de verhalen komen die men elkaar onder het werk vertelde, toen men wist wat men wilde, maar niet wist hoe daartoe te komen. 0 De boer voor de toonbank is vertrokken en zijn plaats is ingenomen door een andere, die met zijn ezel den dokter naar het dorp heeft gebracht, en terug moet naar zijn cortijo in de bergen. Zijn gesprek met de herbergierster heeft de belangstelling der vrouwen gewekt. „De dokter heeft gezegd dat het om de vrouw of het kind gaat, en dus0 „En dus gaat de vrouw voor", meent de herbergierster. „Maar de operatie kost tweehonderd pesetas en ik..". De rest drinkt hij weg in een slok brandewijn. Een dokter op het platteland in Andalusië moet vooruit betaald worden. Anders komt hij niet. Dat is zoo vast, dat niemand aan de mogelijkheid van gratis hulp denkt. En dus....

Lange stilte. 0 De man heeft een radelooze uitdrukking in de oogen. Maar hij zegt niets. Zwijgend drinkt hij met een teug een aangeboden glas brandewijn leeg. En vertrekt. „Arme man", zegt een vrouw. „Arme vrouw" zucht een andere. En gaan over tot boersche beschouwingen van de gevaren van een miskraam.

175