DUITSCHE KORRESPONDENTIÈ.

Geloofsbelijdenis, dat den grondslag vormt voor het vierde artikel, dat handelt over de rechtvaardigmaking, vangt aan met de woorden: „Insgelijks wordt geleerd, dat God de Zoon mensch is geworden, geboren uit de reine maagd Maria, en dat de twee naturen, de goddelijke en de menschelijke, in één persoon, zoo onafscheidelijk vereenigd, één Christus zijn, die waarachtig God en mensch is, waarlijk geboren, mishandeld, gekruist en begraven, opdat hij een offer zoude zijn niet alleen voor de erfzonde , maar ook voor alle andere zonde, en Gods toorn verzoenen." En de Bmalkaldische Artikelen tellen de woorden: „dat de Zoon alzóó mensch is geworden, dat hij door den H. Geest, zonder mans toedoen ontvangen en uit de reine maagd Maria is geboren" tot de „hooge artikelen der goddelijke majesteit." Deze bewering van de „verklaring" is dus eenvoudig een onwaarheid.

Een toetsing van het Apostolicum staat de Hoogl. Harnack en de zijnen volkomen vrij; het is het recht van ieder protestant, om de belijdenisschriften te toetsen. Maar welke maatstaf moet hierbij worden gebruikt? Slechts ééne, nam. de H. Schrift. Zij is de grondwet der evangelische kerk. „Wij gelooven, leeren en belijden (zegt de Form. Gonc.) dat de eenige regel en 't eenige richtsnoer, waarnaar alle leeringen en leeraars beoordeeld en geoordeeld moeten worden, alleen de profetische en apostolische geschriften zijn van het O. en N. Testament." De maatstaf is alleen de Heilige Schrift, niets anders; niet de geest des tijds, niet de menschelijke rede, niet eenig stelsel van menschenwijsheid, niet de „wetenschap." Kon nu prof. Harnack aantoonen, dat een artikel van de Apost. Geloofsbelijdenis streed met de Heilige Schrift, dan had hij het recht om te eischen, dat dit artikel werd weggelaten, maar feitelijk treedt hij tegen de Schrift zelve op.