DE 78ste VERGADERING VAN DE ALGEMEENE SYNODE

waar zij met het oog op de richting van predikant of predikanten niet ter kerke kunnen gaan, en hun kinderen niet zenden ter katechizatie, de Kerk zullen verlaten , en zich aansluiten bij een gemeente der dissenters. Men zou dus de Kerk van haar beste bloed zien verliezen. Daartegen werd opgemerkt, dat men, door de leervrijheid zoo goed als te legitimeeren, de Kerk berooven zou van haar beenderen. En nu kan een lichaam evenmin zonder geraamte bestaan als zonder bloed.

De discussie over deze zaak was zeer levendig, maar zij droeg een geëleveerd karakter.

Men sprak gedurig van „de godsdienstige behoeften der minderheden;" — wij vragen: heeft niet, zoo wel de minderheid als de meerderheid vóór alle dingen behoefte aan de prediking van het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus ? Indien men haar niet hooren wil — mag dan een Kerk erkennen, dat behoeften, die eigenlijk ziekteverschijnselen zijn, moeten worden erkend als „rechten van minderheden?"

Wij meenen te mogen verzekeren, dat hier niet alleen gestreden wordt uit dogmatischen ijver, uit overdreven gehechtheid aan een leer, zonder waardeering van het godsdienstig leven. Voor ons is er een onafscheidelijk verband tusschen leven en leer, tusschen dogmatiek en ethiek; ook hier zou scheiding doodelijk werken. Dit wordt niet altijd klaar, dit wordt door velen (wij geven dit toe) slechts instinctmatig gevoeld, maar dat gevoel is juist. De leervrijheid in een kerk gelegitimeerd is een element van onvermijdelijke en algeheele ontbinding. Zulk een kerk had godsdienstoefeningen doen houden, en feesten vieren, en sacramenten bedienen — zij verliest echter hoe langer hoe meer haar christelijk karakter, om te worden een genootschap tot zedelijke verbetering met besliste uitsluiting van het positive christendom.