390

HET GEESTELIJK LIED EN EEN VAN

Daarom is in zijne geestelijke liederen een schat bewaard gebleven, die door de twee eeuwen, welke daarover gegaan zijn, nog niets van haar waarde verloren heeft. Eene enkele maal treft men er eene platte uitdrukking in aan, maar dit geschiedt zeer zelden. Nog minder kan men zeggen, dat er in zijne gedachten is hetwelk als verouderd beschouwd moet worden. Slechts éên lied treffen wij bij hem aan, dat wij in zijn geheel beschouwen moeten als een kind van zijn tijd. Het is namelijk dat „op de verschijning van een komeet," eene roerende uitdrukking van den schrik, waarmede zulk eene gebeurtenis door het toenmalig geslacht werd aanschouwd, en van de boetprediking, die het er in meende te hooren. Noem ik hierbij nog de realistische opvatting van de opstanding des vleesches, welke hier en daar in zijne opstandingsliederen doorstraalt, dan ben ik zeker, dat ik niets wat in dit opzicht te noemen is over het hoofd zie. Maar al het overige heeft dan ook niets van zijne frischheid en daardoor van zijne waarde verloren. Het is alsof deze liederen van gisteren zijn. Zij spreken de taal ook van onzen tijd. Zij bezingen wat ook wij gelooven en wat voor elk geslacht de eenige troost is in leven en in sterven, in vormen, die voor geen veroudering vatbaar zijn.

Zoo is het in zijn liederen op de christelijke feesten. Wie kent niet den beroemden Adventszang: „Hoe zal ik u ontvangen, Hoe wilt gij zijn ontmoet?" — En wie kent niet het eveneens in onzen Vervolgbundel opgenomen lied op het lijden van Christus: „O hoofd, bedekt met wonden, Belaan met smart en hoon!" — Dit is eigenlijk oorspronkelijk een kruislied van Bernhard van Clairvaux. Maar de Protestantsche omwerking staat veel hooger, dan het katholiek-middeneeuwsch origineel. Men heeft van dit lied gezegd, dat het „de ware passiebloem is in den hof der geestelijke liederenpoëzie."