FRIEDRICH NIETZSCHE.

halve aarde, overal waar de mensch slechts tam geworden is of tam worden wil: voor drie Joden en één Jodin (Jezus van Nazareth, den visscher Petrus, den tentenmaker Paulus en moeder Maria). Alle volken zijn voor dat christelijk systeem van interpretatie bezweken. De heilsmachinerie heeft prachtig gewerkt. Er is veel vroomheid, veel geloovige speeksellikkerij voor den god der heirscharen. De wetenschap rust op metaphysisch geloof; het atheïsme gelooft nog aan de waarheid; het scepticisme aanbidt een vraagteeken als God. Maar het is een schande, te bidden, voor een ieder die zijn geweten in zijn hoofd heeft. Laat ons als adelaren grimmig zijn op alle lammeren en lamszielen. Het christendom is als dogma te gronde gegaan aan zijn eigen moraal; zoo moet nu ook nog het christendom als moraal te gronde gaan. Wij staan aan den drempel van deze gebeurtenis, aan het begin van dat groote schouwspel in honderd bedrijven, dat voor de twee eerstvolgende eeuwen Europa bewaard bleef, het vreeselijkste, kritiekste en misschien ook hoopvolste van alle schouwspelen.

Met de christelijke zedeleer moet vallen de leer der gelijkheid van alle menschen, het dwepen met het democratisch ideaal. Het is met het christendom (d. i. het jodendom) de wereld ingekomen, men zegt hetzelfde als men zegt alles wordt joodsch of alles wordt christelijk of alles wordt gepeupel, het moet met het christendom de wereld uitgaan. De menschen zijn gelijk voor God, zoo roept men. Voor God. Nu echter stierf deze God. Voor het gepeupel willen wij niet gelijk zijn. Gij hoogere menschen, gaat weg van de markt. Het leven is een bron der lust, maar waar dat gepeupel meedrinkt, daar zyn alle bronnen vergiftigd. Dat ergert mij niet, dat er martelaarskruisen zijn, maar waartoe heeft het leven gepeupel noodig? Zyn vergiftigde bronnen noodig en

27