VRAGEN OVER BIJBBLCEITIEK.

tijd, waarin zij leefden, naar liet karakter der verhalen en der leeringen, die zij brengen. De uitkomsten dier onderzoekingen hebben in den loop der tijden een zeer verschillend gelaat vertoond, gig weet dit- Het is thans weder anders dan vroeger, zonder dat het noodig is, gelijk iemand onlangs beweerde: „Men moge dan wel eenen nieuwen Bijbel uitgeven, anders samengesteld, met nieuwe indeeling en noten en daarnaast eene nieuwe geschiedenis van Israël." Maar deze was ook bevreesd dat zoodoende „in elk geval het begrip van Boek der boeken wordt omvergehaald, terwijl Herodotus en Homerus geëerbiedigd blijven."

Dat dit in sommige kringen zoo is, valt niet te loochenen. Maar het pleit voor den Bijbel, dat hij zoo onophoudelijk besproken en onderzocht wordt. Hij blijkt er best tegen te kunnen. Gelijk de zon, waarover de astronomen allerlei theoriën hebben opgeworpen, voortgaat met schijnen, blijft de Bijbel, ook het O. T., getuigenis geven van de heerlijke dingen van Gods Koninkrijk.

Gij vraagt: waar blijft de providentieele zorg voor den ouden Kanon, als Dr. W. gelijk heeft? Ik antwoord: is dat niet het duidelijkst bewijs, dat Gods voorzienigheid waakt over den Bijbel en over de menschen: dat laatstgenoemden voortdurend als genoodzaakt worden zich met hem te bemoeien als een onderwerp, dat altijd aan de orde schijnt te blijven.

Zoude een dieper en grondiger onderzoek der H. Schriften menigeen niet tot Christus hebben gebracht en nog brengen, die zonder dit buiten Hem ware blijven voortleven ?

De schade door onbezonnen critiek berokkend is zoo groot niet als het wel schijnt. Zij die uit God zijn, uit de waarheid, vinden onder al het puin toch wel de schatten des eeuwigen levens, waarnaar zij zoeken. Zij,