DE LEEKEDICHTJENS VAN DE GENESTET TOEGELICHT.

lungstheologie" wordt o. a. gezegd op bl. 26: „Ten onzent kan met haar op ééne lijn gesteld worden „de evangelische richting," die van Prof. van Bell moest hooren, dat het haar aan critiek en wijsbegeerte gelijkelijk ontbrak." De Heer M. neme het ons niet kwalijk, maaide namen van Tholuck en TJllrnann, door hem vermeld als vertegenwoordigers der Vermitlelungstheologie, zullen langer worden genoemd en geprezen dan die van Prof. van Bell, van wiens kritische en wijsgeerige talenten de wereld al zeer weinig heeft geprofiteerd.

Het liet zich verwachten, en het is dan ook niet anders geschied, dat de Hr. Meyboom in zijn aanteekeningen zijn godgeleerd standpunt niet verbergen zou. Wanneer de Genestet zegt:

Op 't kinderschooltje — aan den wand — Trof tekst bij tekst mijn oog

dan toekent de Heer. M. hierbij aan: „Daar de zoogenaamde school met den Bijbel een uitvinding van latere tijden is, hebben wij hier vermoedelijk te denken aan de pogingen tot verbetering van het bewaarschoolonderwijs die in Hollandsche en andere steden aan de invoering der wet van 1857 voorafgingen, en dan met name aan den eigenaardigen invloed der orthodoxie in dezen, zich openbarende in overlading van het kinderlijk brein met bijbelsche leersstof dat boven de bevatting ging."

Ik dweep niet met „Scholen met Bijbel," maar ik vind het niet passend, dat de Heer M. de duidelijke woorden van de Genestet gebruikt als een aanleiding, om iets onaangenaams te zeggen aan 't adres van menschen, die voor 'tonderwijs van hun kinderen offers hebben gebracht; en ik zeg niet: meer offers dan de modernen, want de modernen brachten er geen, of nagenoeg geen.

Op bl. 16 deelt de Heer Meyboom meê, dat „de