IS DAT „HISTORISCHE KRITIEK ?"

en verheven gedachten vatbaar is. Weinig belang boezemt het hem echter in of de inhoud willekeurig voorgesteld dan wel historisch is. Zijn godsdienstig belang lijdt daaronder niet. De vraag naar den oorsprong van de evangelische geschiedenis heeft voor hem slechts wetenschappelijke beteekenis, het hart behoeft zich niet om de resultaten der historische kritiek te bekommeren. Telkens treden in de historische wetenschap nieuwe punten in den gezichtskring op, die het oordeel wijzigen. En zou nu het hart, zoo vraagt Brandt, zich steeds weifelend tusschen de verschillende resultaten van dat onderzoek moeten heen en weer bewegen? Neen, het hart moet zijne zekerheid vinden in persoonlijke ervaring. En zoo ziet Brandt zich in de gelegenheid om de methode van de historische kritiek onbekrompen toe te passen, zonder zich van te voren te bekommeren om het resultaat, waartoe zij mogelijk zal leiden. Hij zal echter trachten nimmer te vergeten, dat de historische kritiek niet met feiten, maar met berichten te doen heeft die op de eene of andere wijze zijn ontstaan. „De veronderstelling aangaande eenen feitelijken grond is altoos maar eene veronderstelling," zoo zegt hij, „en wel ééne uit vele. Het komt er nu maar op aan om de waarschynlykste te vinden." De maatstaf bij dat onderzoek in de dagelyksche ervaring van hetgeen er in de wereld gebeurt De historische kritiek moet een stuk van het verleden in ons geestelijk bezit brengen. Maar het is slechts dan in ons geestelijk bezit, wanneer wij het helder doorzien Doet zich nu het geval voor, dat door ernstige getuigen die klaarblijkelijk de waarheid hebben willen zeggen , eene' verschijning wordt medegedeeld, die hare analogie niet vmdt in eene verschijning of een feit uit onze ervaring, dan is het niet wetenschappelijk om dadelijk zijne toevlucht te nemen tot de bewering, dat hier een éénig Gods-

48*