DB ZENDING EN HET LIED.

harten aangrijpt en ontroert, ontlokt een lied, waarin zij verheerlijkt of verafschuwd wordt, en dat dikwerf eeuwen lang gezongen wordt.

Heeft niet — om tot den nieuweren tijd ons te bepalen — de Hervorming haar lied gevonden in het „Een vaste burg is onze God ?"

Toen in Juli 1522 de eerste martelaren stierven voor „het nieuwe geloof," is Luther zelf daardoor zoo getroffen geworden, dat hij „het nieuwe lied" aanhief, dat wij nog niet zonder aandoening lezen kunnen.

Ons „ Wilhelmus' plant van geslacht op geslacht voort de heuchenis van dien grooten tijd en strijd, waarin ons volk den vuurdoop onderging, en verrees als de natie, die „voor Godes woord geprezen" alles overig had. Nog zingt onze jeugd met graagte van de zilveren vloot en van den watergeus, die den Briel heeft genomen. Ook de Bevolutie heeft haar lied — in de wegslepende Marseillaise; en hoe heeft die Wacht am Ehein aan 't duitsche land en leger geen onschatbare diensten bewezen!

Ook de sociaal-demokraten toonen de macht van het lied te kennen, en heffen hun vrijheidslied aan, en hun lied, waarin wordt aangedrongen op opening van de stembus.

En zoo moest het nu ook wezen met de Zending. Ook zij moest haar lied, neen, haar schat van liederen bezitten. Indien het waar is, dat alles wat de harten vervult en ontroert, een stof oplevert van gezangen, dan moeten er Zendingsliederen zijn — of dat groote werk gaat nog om buiten het eigenlijke hart der gemeente.

„Uwe inzettingen zijn mij gezangen in het land mijner vreemdelingschap,'' zoo verklaart de dichter van Psalm 119 (in vs. 54). Gods inzettingen een bron van gezangen! Waar dat het geval is, waar, zoo als Spurgeon zegt (in zijn verklaring van dezen Psalm) de godsdienst