KRONIEK,

Het behoeft geen betoog, dat hetgeen van deze Commissie wordt gevraagd en verwacht, van groot gewicht mag heeten.

De Kerk is, zooals uit menige uiting bleek, niet tevreden met de tegenwoordige inrichting van de kerkelijke examina, en ook niet met de wijze van opleiding van onze aanstaande Evangeliedienaren.

Het kan ons niet verwonderen. Wij hebben de regeling van beide zaken, welke nu geldt, meer te beschouwen als een proef, dan als een duurzame regeling. Het optreden van kerkelijke hoogleeraren was iets geheel nieuws. De ondervinding moest leeren, of de invloed, die van hen op de toekomstige predikanten uitging, van dien aard was, dat de Kerk er tevreden over wezen kon.

Het liet zich wel eenigzins voorspellen , dat niet alle gevaren, waarvoor men hier had te vreezen, zouden worden vermeden. De aanstaande predikanten zouden voortaan hunne opleiding ontvangen van tweeƫrlei hoogleeraren: van de staats- en van de kerkelijke professoren.

Was het te verwachten, dat tusschen deze hooggeleerde leermeesters steeds samenwerking zou worden begeerd en aangetroffen? Zou aan het theologisch onderwijs van staatswege gegeven, steeds harmonisch zich aansluiten het onderwijs, dat door kerkelijke professoren gegeven werd? Was door de staatswet op het hooger onderwijs uit de vakken, waarin de theologische faculteit les geeft, de dogmatiek verwijderd met de praktische theologie: zou altijd door de aanvulling van kerkelijke zijde niet alleen de theologische encyclopedie hersteld, maar ook een aaneengesloten geheel gevormd worden, of slechts een tal disjecta membra te zien worden gegeven ?

Daar kwam nog iets bij. Toen door de Algemeene Synode uit de mannen, door de Commissie van Voordracht aanbevolen, voor de verschillende universiteiten