DUISTERNIS EN DAGERAAD.

toch ook wedér niet een doel, dat buiten de stof zou zyn gelegen, maar veeleer een, dat voor den blik des geloovigen in het onderwerp zelf is opgesloten.

Dat doel wordt reeds duidelijk uit den titel, die blijkens des schrijvers eigen verklaring in zijn voorrede naar waarheid den inhoud omschrijft. De duisternis is de nacht van het Heidendom; de dageraad is het morgenrood des Christendoms. In het verhaal wordt een poging gedaan om op aanschouwelijke wijze de oorzaken voor te stellen, waardoor een godsdienst zoo nederig in zijn aanvang en zoo zwak in zijne aardsche hulpmiddelen als het Christendom een zoo grootsche overwinning behaalde over de macht, den roem en de geestelijke ontwikkeling van de toenmalige beschaafde wereld. Naar waarheid kan Farrar getuigen, dat hij voor elke bijzonderheid en elke toespeling in zyn geschrift zich kan beroepen op het gezag van tijdgenooten; hij kent de literatuur van den keizertijd uitnemend en maakt er vaak op verrassende wijze gebruik van. Het onderwerp had de liefde van zijn hart, bovenal omdat hij in de toestanden van het door hem geschilderde tijdvak een der voornaamste verklaringen en ophelderingen zag van de heiligste en tevens belangrijkste gebeurtenissen der wereldgeschiedenis. Dat hij in zyn verhaal meermalen bijbelsche personen laat optreden, vloeide uit zijn onderwerp voort; de ernstige lezer, zoo meent hij — en wie zal die meening wraken—, zal hem daarom niet van oneerbiedigheid beschuldigen. Onesimus, Pudens en Claudia zyn personen met bekende namen, maar overigens geheel of bijna geheel gefingeerde geschiedenis; waar echter de eerste predikers van het Christendom sprekend worden ingevoerd, zyn hunne woorden bijna altijd aan de Schrift ontleend. Verder is meermalen gebruik gemaakt van de oude legenden, die soms zoo liefelijk licht doen vallen op deze gewijde persoonlijkheden.