DE JOOD IN DE LITERATUUR.

Eene voorlezing.

Er is geen plaats van eenig belang in de beschaafde wereld, of wij ontmoeten er, meestal handel drijvende, afstammelingen van het volk dat eenmaal Kanaan bewoonde. Hoevele eeuwen hen ook scheiden van hun uitgang uit het land hunner vaderen, zij zijn nog altijd kenbaar aan gelaat en gang, aan uitspraak en gebaar. Zij zijn wereldburgers, overal te huis, zich voegende naar alle wetten, tierende onder elke luchtstreek, en toch een bepaald volk , dat zich solidair gevoelt met al zijn stamgenooten, waar zij ook worden gevonden. Velen hunner munten uit op 't gebied van wetenschap en kunst, maar vooral in die wetenschappen, die hen in aanraking houden met de menschenwereld: de medische en juridische — en wat de kunst betreft, weten zij zich wondervol te plooien naar de eischen van den tijd. Het schitterende, het in het oog vallende behaagt hun het meest. Maar ook aan diepzinnige denkers ontbrak het niet onder dat volk. Zij vormen een macht, waarmeê gerekend wordt: de geldmarkt, de dagbladpers zijn liet gebied waarop zij, zooal niet geheel, dan toch ten deele meester zijn.

Bij den Christen heeft dit volk recht op belangstelling,

1