DB TOENEMENDE VERVREEMDING VAN DE KERK.

de deugd het heerlijke doel te bereiken; en de deugd, wie zou haar niet najagen, wanneer slechts zijn verstand leerde verstaan, dat zij tot zijne gelukzaligheid diende? En dit geheele wereld-stelsel, het is evident door zich zelf, voor elk verstand, dat slechts zuiver denkt, — het is algemeen geldend, geldend voor alle tijden en voor alle volken, — de natuurlijke godsdienst.

En het gevolg? Men had de positieve theologie, zooals de kerk haar leerde, niet meer noodig! Zij was overbodig, en het was, naar men meende, maar goed °ok! Men was nu immers vrij van een geloof, dat ten slotte toch altijd geweld deed aan het verstand! Op deze wijze werd de kerkelijke theologie op zij gezet. Deze had gemeend, het verstand te kunnen bevredigen: zij wilde daar, waar de menschelijke kennis ophield, met hare aan de openbaring ontleende kennis te hulp schieten, otn aldus de wereldbeschouwing te voltooien. En nu werd ze zoo ondankbaar beloond voor haar welwillend aangeboden dienst! Maar zij werd nu slechts gestraft voor haar zonde. Zij wilde het verstand onderwerpen en tegelijk aan dat verstand hare diensten aanbieden, maar het verstand bedankte voor het eerste en wees het laatste van de hand. Het verstand, onderwezen door de philosophie van den dag, meende zonder de kerkelijke theologie wel te kunnen verkrijgen, wat er goed in deze was. Men zocht kennis, want op kennis kwam het aan ook in den godsdienst! Men zocht bevrijdende, verheffend kennis! De godsdienst was eene kennis en daarbenevens eene uit de kennis van zelf voortvloeiende eudaemonistisehe zedelijkheid.

Ook deze nieuwe geestesrichting stond dus met de kerkelijke theologie op denzelfden grondslag; zij was hare voortzetting en hare ontwikkeling. Zij was hare ontwikkeling: aan het weten, dat in de kerkelijke theologie