DB TOENEMIÜNDE VERVREEMDING VAN DE KERK.

slechts de noodzakelijke veronderstelling voor godsdienst en zedelijkheid wezen moest, werd nu als zoodanig toegeschreven de kracht van zedelijke verbetering, — en dit met zulk eene naïeveteit, als 'aan de 18e eeuw alleen eigen was. Maar de kerk had nu voor goed haar diensten bewezen. Het verstand, nu als gezond menschelijk verstand tot alleenheerscher uitgeroepen, nam welwillend uit den schat van kerkelijke ideën over, wat het in zich zelf meende te vinden, maar wierp al het andere als onbruikbaar over boord. Het gezond verstand was „de eenige toetsteen en de eenige kenbron" der godsdienstige waarheid.

Het keerpunt der nieuwere kerkgeschiedenis.

Een beslissende keer in de geschiedenis van het Christendom is hieruit ontstaan! De meer ontwikkelde standen hadden afgedaan met het naïeve aannemen van het kerkelijk geloof. Daarmede waren zij nu reeds vervreemd van de kerk. Maar op eenmaal ging het ook nu weêr niet toe. Noch het Theïsme, noch het eenzijdige Intellectualisme, noch de zelfzuchtige moraal der „Verlichting" kon evenwel de beweging tegenhouden. Sommigen liepen over tot de meer consequente wereldbeschouwingen van het Deïsme en Naturalisme; de diepere en edeler geesten zochten heul bij de wijsbegeerte van Kant, met haar krachtig beroep op den wil, om eerst den godsdienst te maken tot een steun der moraal en daarna van dien godsdienst zeiven zich af te keeren. Anderen vonden vreugde in het nieuwe humanisme van de vereering van het genie, — maakten zich hiermeê los van de „Verlichting/' maar zonder terug te keeren tot den godsdienst.

Deze hoogere klassen der maatschappij zijn tot dusver