PROGRAMMA VOOR HET JAAR 1895.

opvoedt enz. Door van dit standpunt van beschouwing uit te gaan, had de auteur van zijn onderzoek uitgesloten de vraag, die allereerst had moeten beantwoord worden, nl. wat het beteekent, als er geleerd wordt, dat God Vader van menschen is. Zoo werd van den bijzonderen zin, waarin Jahveh in het O. T. als de Vader van Israël wordt voorgesteld, geene duidelijke uiteenzetting gegeven. Ook had de schrijver geene rekening gehouden met hetgeen in het O. T. van Gods toorn, van God als Heer en van zijne dienaars als knechten wordt gezegd, naar het beeld van den Israëlietischen vader en de betrekking tusschen dezen en zijne kinderen.

Evenzeer werd, wat het N. T. aangaat, op dit punt alle klaarheid gemist. Of God, volgens Jezus, tot alle menschen, dan wel tot de burgers van het Godsrijk als Vader in betrekking staat, deze vraag bleef onaangeroerd. Hoe Jezus'meeningen van die der Evangelisten moeten onderscheiden worden, werd nergens aangewezen. Of het universalisme van Paulus met zijne voorstelling, hoe men Gods kind wordt, en dat van Johannes met het aristocratisch karakter van zijn evangelie te vereenigen is, van dit probleem werd geene kennis genomen. Paulus' leer van de u'toóecrlx werd niet naar den eisch ontwikkeld. En aan de hier gegeven aanwijzing van den invloed, dien de verschillende voorstellingen van Gods vaderlijke betrekking tot menschen op het godsdienstig leven oefenen, ontbrak de vermelding van hetgeen daarvan voortdurend is aan den dag getreden en nog blijkt ook iu onze dagen. Daardoor trof deze aanwijzing niet het door het genootschap beoogde doel.

Op grond van deze ernstige bedenkingen moest deze verhandeling door de meerderheid van de bekroning worden uitgesloten.

De derde verhandeling, geschreven in de Fransche taal met het aan Joh. 14:8 ontleende motto, deelde in hetzelf de lot.

Wel werd de klaarheid en nauwkeurigheid van uitdrukking, die dit stuk kenmerken, geroemd. Ook achtte men, dat de auteur zijne stof goed had overzien, over het geheel blijk gaf van zijne kennis der resultaten van de historische bijbelcritiek,

Stemmen v. W. en Fr. 1895.

81