EEN EOHO VAN LUTHER'S WOORDEN.

Zij zijn te geil om den snavel, die jonge papierbemorsers en veel te onervaren, zoodat zij meenen, dat wat zij leeren en fantaseeren, dat moet ook alzoo zijn, en door de gebeele wereld aangebeden worden, terwijl zij tocb noch het abc der Schrift kennen, noch thuis zijn in de conciliën en kerkvaders; zij schreeuwen en braken dan maar uit, en weten niet wat zij zeggen of schrijven.

O wee, en nog eens o wee, over al onze leeraars en boekenschrijvers, die er zoo gerust op los trekken en maar alles uitbraken, wat hen voor den mond komt, die een gedachte niet eerst eens tienmaal aanzien, of zij wel recht is voor God. Zij meenen dat de duivel ondertusschen te Babel is, of naast hen slaapt, als een hond op een kussen, en zij denken er niet aan, dat hij vlak bij hen is, met enkel giftige, vurige pijlen, die hij hen reikt in den vorm van allerschoonste gedachten, met teksten versierd, zoodat zij 't bedrog niet bemerken.

Door mijn vertalingen en mijn duitsch, leeren zij duitsch spreken en schrijven, zij stelen mij mijn taal af, waarvan zij vroeger niets wisten. Nu ik gun het hun wel, want ik vind het wel aardig, dat ik mijn ondankbare jongeren, ja zelfs mijn vijanden, heb leeren spreken. Er behoort veel geduld toe, zoo iemand in 't openbaar iets goeds wil doen. Hoort eens, lieve kinderen, de vorst verbood Luthers N. Testament te lezen en gebood Sudlers N. Testament te lezen — welk echter juist hetzelfde is als Luther heeft gemaakt.

Nu, 't is mij goed, ja ik ben er blij om, dat mijn werk (gelijk Paulus ook roemt) ook door mijn vijanden wordt bevorderd en Luthers boek, zonder Luthers naam, onder den naam zijns vijands, moet worden gelezen. Kan ik niij beter wreken? ,

Goeden help, wat een zwaar, verdrietelijk werk is het, de hebreeuwsche schrijvers te dwingen duitsch te spreken!

Stemmen ». W. en Vr. 189G. 2