DB EERSTE APRIL.

heeft naar eenen bijbelschen oorsprong. De bijbel behoort tot de letterkunde van alle Christelijke volken en is, zooals een Latijnsch rijmpje uitdrukt, het boek waarin ieder waarheidsleer zoekt, maar óók vindt, wat hij reeds vooruit als waarheid voor zich heeft vastgesteld.

„Hic liber est in quo sua quaerit dogmata quisque invenvit et pariter dogmata quisque sua." !)

Inderdaad heeft men dan ook reeds op de eerste bladzijden des bijbels iets gevonden, dat men meende te kunnen aanwijzen als de bron voor al de April-grappen, waarmede men iemand op een vergeefsche boodschap uitzond2). Dit gebruik zoude, zooal niet ante-diluviaansch, toch diluviaansch zijn en met de geschiedenis van den zondvloed in verband staan. Gij zoudt het niet ligt raden, en zelfs al legde ik de bedoelde bladzijde voor u open, dan zoudt gij, tenzij bijzonder vindingrijk, er tweedriemalen over heen kunnen lezen, wanneer ik niet bepaald den vinger hield bij Genesis 8:8 en 9:

„Daarna liet Noach eene duif van sich uit, om te zien of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem; maar de duif vond geen rust voor de holte haars voets; zoo keerde zy weder tot hem in de ark."

Zij kwam van eene vergeefsche boodschap te huis, en men verzekert dat Joodsche schriftgeleerden uitgerekend hebben, ook al wordt het „daarna" van het bijbelwoord niet nader omschreven, dat de uitzending der duif op den eersten dag van de vierde maand zoude hebben plaats gehad. Wij hebben neiging tot het vermoeden, dat althans deze uitlegging op dien dag is verzonnen.

Meer bekend is de verklaring, die hier aan een tooneel

1) S. Werenfels 1696—1740 prf. te Bazel. „Ieder ketter heeft zijn letter" kan als korte omschrijving van deze regels gelden.

2) Public Advertiser 13 April 1769.