OVER HET GEBREK AAK GELOOFSVERZEKKBDHEID , ENZ

bebben op eene veilige rots, dan zijn zij beiden even werkelijk aan den dood ontkomen en even veilig, ofschoon misschien, terwijl de een juicht van vreugde over de redding, de ander nog beeft voor zijn leven. Zoo die bevende maar blijft op de rots, dan heeft het geen nood met. hem. Niet het juichen moet het doen, maar de vaste grond, die hem draagt. Zijne voeten mogen sidderen op de rots, de rots kan niet wankelen onder zijne voeten.

Dit alles is waar en het is zeer troostrijk voor zwakgeloovigen. Maar het mag ons de oogen niet doen sluiten voor deze keerzijde van de penning, dat de persoonlijke verzekerdheid des heils in Christus zóó wezenlijk bij het geloof behoort, dat dit zeer krank is, indien het al gevonden wordt, waar die gewisheid ontbreekt. Het ernstig, ijverig staan daarnaar is het onmisbaar kenteeken van de' aanwezigheid des geloofs. Immer is dit in zijn aard en wezen niet anders dan een vaste grond, subjectief altijd, van de dingen die gehoopt, en een bewijs, of: een vaste overtuiging omtrent de zaken, die niet gezien worden (Hebr. 11 : 1). Het is niet het resultaat van redeneeringen, waarin misschien fouten zijn aan te wijzen; niet het residu van bevindingen, langer of korter geleden opgedaan; maar het gevolg der innerlijke aanschouwing van den Zaligmaker (Joh. 6:40). „Het geloof" — zegt Luther — „is een vertrouwen op Gods genade, waarvan men zóó zeker is, dat men er duizendmaal op zou willen sterven." En Vinet: „gelooven is boven alle zekerheid en boven eiken waarborg die stellen, welke het getuigenis van God in zich heeft en mededeelt". ») Zulk eene onuitroeibare zekerheid heeft het geloof in zich, dat het wel voor een oogenblik kan ondergaan onder overstelpende twijfelingen en vreezen, maar om straks weêr

1) Ét. Év. Jéans invisible.