WAT BETEEKENT ART. 6 AL. 2 VAN HET

Class. besturen. Hierin treffen wij een antwoord aan op de vraag, of de praeses van een Class. bestuur tevens als secundus bij het Prov. K. B. zou kunnen erkend worden. Op deze vraag geeft zij een toestemmend antwoord, mits dat hij bij zijne benoeming tot secundus verklaarde, om „bij aftreding tusschentijds ') van den primus, in diens plaats optetreden; van de eerstgenoemde betrekking afstand te doen." En hierop laat zij volgen : 2) „Eene voorbijgaande optreding *) van zulk een secundus bij ontstentenis van den primus, bij examen, of bij een der gevallen in het Regl, v. O. en T. vermeld, is van een blijvend optreden, bij aftreden van den primus, geheel onderscheiden."

Hieruit blijkt weder, dat de Syn. Comm. aan het woord „ontstentenis" allerminst de beteekenis hechtte van deësse. Eene ontstentenis van den primus veroorzaakte slechts eene „voorbijgaande optreding" van den secundus. Van zulk eene voorbijgaande optreding der secundi geeft zij als door de wet vereischt op: 1°. Bij examen. Want Art. 18 van het destijds vigeerende Eegl. op het examen schreef voor: „Indien eenig lid van een Prov. K. B. tot den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap den examinandus bestaat, zal zoodanig lid geenerlei deel aan het examen mogen nemen, maar hetzelve door zijnen secundus vervangen worden." 2°. Een der gevallen in het Eegl. v. O. en T. vermeld. Deze gevallen vond men ten eerste in Art. 14 van het destijds vigeerende Regl. v. O. en T., waarin voorgeschreven was, dat, wanneer in eene kerkelijke vergadering ten tweeden male de stemmen staakten, een buitengewoon lid uit de secundi moest worden geassumeerd; en ten tweede in Art. 17 van hetzelfde Eegl., waarin bevolen werd, dat, wanneer

I) Ik cursiveer.

2) Syn. Hand. 1851 bl. 70 sq.