ÖP DEN ZENDINGSARBEID.

Menige vrouwenkrans of jongedochters-vereenigïng heeft zich op dit punt groote verdiensten verworven. Waar zij ontbreken, hebben zeker de vrouw van den predikant of den ouderling der gemeente de roeping om de gemeenteleden voor te gaan in dit goede werk.

Ook het kennisnemen van hetgeen daar op zendingsgebied voorvalt mag niet verwaarloosd worden. Het is de onkunde die onverschillig maakt. In het gezin van Krummacher maken wij kennis met eene arme huisnaaister, de oude Steinecke, die ééne schelling daags verdiende, maar die nooit kwam zonder het een of ander belangrijks omtrent het Godsrijk, voornamelijk omtrent de zendingszaak mede te deelen, omdat zij van haar karig loon zich nog zoo menig christelijk geschrift wist aan te schaffen. Zoo volbracht zij als van zelf in de huizen, waar zij ging arbeiden, een waren zendingstocht. Hoe menige wijkbezoekster zou vruchtbaarder arbeiden, als zij niet verzuimde uit deze bron te putten, vruchtbaarder voor haar eigen werk en voor de zending tevens. Ook de zondagschoolonderwijzeres moet hieraan worden herinnerd. Heeft niet Morrison, de Apostel van China voor zijne roeping tot zendeling veel aan de zondagschool te danken gehad ? Zou ook dit terrein niet verkieslijker zijn voor onderwijzers en leerling beide, dan het dogmatiseeren zooals ik het wel eens op eene zondagschool heb gehoord. „Bij ons in Amerika, — zoo zeide een spreker op de wereldconferentie te Londen — [gaan de vrouwen tot de predikanten, deelen hun de feiten der zending mede en wekken hen op tot het werk." Of de predikanten in ons vaderland dat noodig hebben en de vrouwen in ons midden ook tot het uitoefenen van dezen invloed geroepen worden, zal ik, om geen schijn op mij te Iaden van rechter in eigen zaak te willen zijn, maar onbesproken laten. Dit alleen kan ik verzekeren, dat iedere