KRONIEK.

De landbouw in nood. — OverOost-enWestIndië. — Kerkelijke zaken. — Uit het Gereformeerde kamp. — Een stem uit Zwitserland.

Deze Kroniek vang ik aan te schrijven niet in een stad, niet in het bisschoppelijk Utrecht noch in het vorstelijk 's-Gravenhage, maar buiten. Mijn oog rust hier op groene weiden en grazend vee, en oneindig diep en helder-blauw breidt de hemel zich uit over het in zonneschijn zich koesterend landschap, 't Is een echte zomersche dag, na al de regens en onweersbuien dubbel welkom.

Het is een bijzonder vruchtbaar jaar. Akker en weiland gaven of geven nóg overvloed van zegeningen op den arbeid, die er aan ten koste werd gelegd. En hierin is een groote reden van dankbaarheid aan God.

En toch, ondanks volheid en keur van koorn en weide, klaagt de landbouwer, en hij doet het niet zonder reden. Wat baat het of het koorn wordt vermenigvuldigd, en welvarende kudden de weiden bekleeden, nu de prijzen zoo laag zijn, en in een zeer scheeve verhouding staan tot de arbeidsloonen en de landpachten? Het ligt niet op onzen weg, en het behoort niet tot onze bevoegdheid, hier in bijzonderheden en in becijferingen te treden;