Robert. (Komt op met 't scherm).
Olaf. (Komt op met verf en penseel).
Otto. (Komt op met Hettie en Agaat).
Dolf. „Nu zullen jullie eens zien wat er gebeurt. Ik heb die acrobaten meegebracht — verbazend lenige kerels."
Agaat. (bang). „Ze gaan toch niet worstelen of boksen of elkaar steken met messen?" 0
Hettie. (huilt). „O! nee, ik wil weg, 't zijn zigeuners, die stelen." 0
Dolf. (kijkt verbaasd eerst naar Agaat als deze praat, dan naar Hettie, hij schudt 't hoofd en stelt ze gerust). 0
Robert. „Acrobaten vind ik leuk. Ik ga ze alles na doen." 0
Hettie. (huilt). „O! nee, alsjeblieft niet — dan krijg je weer een ongeluk als laatst toen je boven op het paard wilde gaan staan." 0
Dolf. „Prins Robert — u zult 't ze niet alleen nadoen maar u zult 't zelf vóórdoen. U bent een van de acrobaten." (Otto brult van 't lachen; Dolf verder tot Olaf.) „U bent de andere." (Otto brult opnieuw; Olaf zet dan ook wel een heel dwaas gezicht, daar hij er niets van begrijpt; Dolf verder tot Otto.) „En u bent de derde?" (Alle koningskinderen gaan uiterst verwonderd om Dolf staan, die allen „ja, ja" toeknikt). 0
Dolf. „Stil, allen goed opletten. De meisjes doen ook mee."
Agaat. „Ik ben zoo bang." 0
Hettie. (huilt). „Ik kan geen acrobatische toeren, dat (snik) heb ik (snik) nog nooit gedaan (snik)." 0
Lucie. „Kwezels, luisteren jullie nu toch eerst eens wat er moet gebeuren, jullie begint al te zeuren en huilen „ik kan niet — ik durf niet" en jullie weten nog heelemaal niet wat je moet kunnen en wat je moet durven, 't Is altijd met jullie hetzelfde, wees toch niet zoo pietluttig, zoo...." 0
Olaf. (valt haar in de rede). „Als onze zuster uitgesproken is!" 0
Dolf. „Sssttt". (kalmeert de gemoederen). „Kijk nu eens allemaal naar 't scherm" (hij neemt penseel, doopt deze in de verf en maakt op het scherm drie vlekken zoo groot als de romp van een kind). „Dat zijn de drie acrobaten zonder hoofd en ledematen", (dan neemt hij een schaar en knipt boven elke vlek een gat waar men zijn hoofd door kan steken, gaten voor de armen en gaten voor de beenen). „De jongens steken hun hoofd en armen door de bovenste gaten — de meisjes hun armen door de onderste gaten, maar de meisjes moeten dan eerst hun armen verkleeden met kousen en schoenen alsof 't beenen zijn." (Otto brult weer). „Ssstt, verder op letten! de armen van de meisjes zijn dus de beenen van den acrobaat, armen kan je snel zwaaien en cirkels draaien wat beenen niet klaar spelen, daarom ziet het er vreeselijk acrobatisch uit, begrijpen jullie! De jongens zwaaien hun eigen armen juist in tegengestelde richting als de beenen gaan en ze maken verder rare grimassen — 't wordt éénig ■— vooruit dames: verkleeden — gauw een beetje en de heeren acrobaten zich een beetje opschilderen!" (hij duwt allen 't tooneel af). 0
Bams. „Ik kom toch maar goochelen nu, wat je beloofd hebt moet je doen."
Dolf. „Vadertje, vanavond goochel ik. U
zult op uw neus kijken, niets aan te doen. Ik ga goochelen — mèt de koningskinderen.
Bams. „Wat zeg je toch allemaal voor onzin". 0
Dolf. „Niets geen onzin. Luister: ga de koning halen, de koningin, de ministers, de pages, de koks — laat ze allemaal daar gaan zitten (wijst in de zaal) en zorg dat je vlak bij de koning blijft. Hij zal lachen als hij in jaren niet heeft gedaan. En dan kan je alles van hem gedaan krijgen — vertellen de kinderen." 0
Bams. „Wat zou je dan graag gedaan willen hebben?" 0
Dolf. „Dat we altijd hier mogen blijven, 't Is hier zoo mooi. Va — vanaf Moeder er niet meer is trekken we maar van de eene plaats naar de andere. Ik wou zoo graag een plekje voor ons hebben." (Bams kijkt stil voor zich). „Nee, Vader, nou niet weer treurig worden (omarmt zijn vader heel stevig), „vindt u het soms prettig altijd maar trekken?" 0
Bams. „Hoe kunnen we nu altijd hier blijven?" 0
Dolf. „Vader, als u wilt vindt u overal wel wat op." 0
Bams. „Zijn er soms zieken hier?"
Dolf. „De kinderen zijn allemaal ziek."
Bams. „Hebben ze kiespijn?" 0
Dolf. „Nee vader."
Bams. „Eksteroogen?"
Dolf. „Ook niet vader".
Bams. „Dan hoop ik maar pijn in de buik — andere middeltjes heb ik niet."
Dolf. „Nee vader, buikpijn hebben ze ook niet — en toch kunt u er wel iets op vinden". 0
Bams. „Maar wat mankeert die kinderen dan?" 0
Dolf. „De een is verschrikkelijk bang, de andere is juist vreeselijk roekeloos."
Bams. „Dat zijn toch geen ziekten!"
Dolf. „Als 't zóó erg is wel. Nummer drie is zóó'n kletskous dat ze nooit haar mond kan houden; nummer vier zegt geen boe of ba; nummer vijf grient van 's morgens tot 's avonds en nummer zes lacht juist zoo vreeselijk dat ze bang zijn hij barst nog eens van het gieren."
Bams. „En die moet ik beter maken?"
Dolf. „U kunt het toch probeeren! Ze hebben zes gouverneurs, dat zijn opvoeders, wist u dat, en het is die gouverneurs met zijn zessen niet gelukt — dan kan de koning jou toch ook wel eens een klein kansje geven? Als hij in een vroolijke bui is vindt hij alles goed."
Bams. „Hoe weet je dat allemaal?"
Dolf. „Van de kinderen zelf." 0
Bams. „Weet je dan soms ook wat die professors al geprobeerd hebben?"
Dolf. „Nee, — alleen dat de kinderen heel streng opgevoed worden — heelemaal apart, ieder afzonderlijk, de heele dag werken ieder met een eigen gouverneur, de meisjes met een eigen gouvernante, saai hè?" 0
Bams. (denkt na, dan even hoorbaar, half in zich zelf). „Roekeloos de een, bang de ander, kletskous de een stommetje de ander, lachebek — huilebalk." (dan luider). „Ik geloof — ik vind er wat op." 0
Dolf. (blij). „Dat wist ik wel va — vertel me nou wat je doen gaat!"
Bams. „Hoe smaakt een enkele citroen?"
Dolf. „Zuur!" (trekt een gezicht alsof hij 't proeft).
Bams. „En een heele hap suiker?"
Dolf. „Walgelijk zoet". 0
Bams. „Toch is 't samen lekkere kwast! — Ik zal de koning voorstellen die zes professors een paar weken vacantie te geven en mij als tijdelijke opvoeder aan te stellen. Ik ga ze de heele dag samen laten zijn, dan zullen ze misschien elkaar beter maken. 0
Dolf. (drukt zich tegen zijn vader aan). „Lieverd". 0
Bams. „Ik ga nu het publiek halen voor je eerste zelfstandige optreden". (Bams af.) 0 (De zes koningskinderen geschminkt en verkleed komen op — de meisjes met kousen en schoenen aan hun armen). 0
Dolf. „Acrobaten en hulpbeenen, stel je op achter 't scherm. Hoofden er door!" (hij klapt in de handen en 3 hoofden verschijnen precies tegelijkertijd). „Armen er door!" (hij klapt, 6 armen verschijnen) „beenen!" (klapt, de meisjes steken hun armen als beenen uitgedost door de onderste gaten, de kinderen blijven even heel stil zonder iets te bewegen in die houding, Dolf buigt naar de zaal). „Majesteit, hier zijn drie acrobaten die wat voor u zullen vertoonen." (Muziek zet in en de acrobaten vertoonen hun nummer. Bij 't applaus komen de zes koningskinderen, dol lachend, zelf te voorschijn. Nieuw applaus). 0
DOEK.
Einde tweede bedrijf.
DERDE BEDRIJF. (3 weken later.)
De zes koningskinderen.
Dolf. 0
Otto. (heeft Dolf met twee handen vast). „Nee hoor dat mag niet." (tot de anderen). „Weet je wat hij zegt? Dat hij morgen weggaat!" (de anderen komen om Dolf heen staan).
Robert. „Nee, Dolf — je moet bij ons blijven. We hebben nog nooit zoo'n leuke tijd gehad, 't Was een eenige vacantie". 0
Olaf. „En in die vacantie hebben we zóóveel geleerd!" 0
Dolf. „Van elkaar hebben jullie geleerd, zegt vader." 0
Lucie. „Wel nee. Jouw vader heeft ons prachtig aardrijkskunde les gegeven, wou je soms zeggen dat ik les heb gegeven?" 0
Robert. „Hij vertelt zoo éénig omdat hij zelf zoo veel heeft gereisd." 0
Dolf. „Vader bedoelt dat jullie elkaar die nare dingen hebt afgeleerd." 0
Hettie. „Vroeger waren we ook altijd alleen, mochten niet met elkaar samen wérken — en heelemaal niet met de jongens, maar in deze vacantie hebben we altijd met elkaar gespeeld en met elkaar geleerd — ik moest dan zóó om Otje lachen dat ik heelemaal 't huilen ben vergeten. Hoe doe je dat eigenlijk, huilen?" 0
Otje. „Maar je gezicht stond nog zóó akelig sip — dat ik heusch een heeleboel minder ben gaan brullen."
Lucie. „En omdat jullie mijn praten nadeden en bespotten ben ik eerst gaan denken voor ik mijn mond in beweging zette." 0
Olaf. „En omdat ik zooveel op je had
27