stijlen; ten laatste trekkend in dien daver opwaarts, een kort gesteun en door vernieuwde stilte, een zucht.... In de steeg verstierf de ongewisheid der schreden.... Van verre over de blauwgrijze Schelde in den woesten winterwind verscheurd, druischte het stalen geweld van den arbeid in doffe vlagen aan, en gromde het hoornen, het donkere dreunende loeien der groote zeebooten....

Bij „de Boom55 van Hercules Seghers

DOOR HENRI BRUNING. 0

0

0

AN SEGHERS' LEVEN IS SLECHTS

weinig bekend. Toen hij leefde zijn de mensen hem voorbijgegaan en nu men zich voor de „kunstenaar" die deze (eenzame) „mens" moet zijn geweest, is gaan interesseren

nu schijnt het verleden den nieuwsgierigen iedere toegang tot dit leven in weerzin en zwijgende hooghartigheid te beletten. De kunstliefhebbers hebben Seghers tijdens zijn leven gehoond, — nu hoont het leven deze „kunstliefhebbers". Er bleef slechts zijn werk — maar dit zal niet spreken tot hen. 0 Men weet niet presies wanneer hij geboren werd; het schijnt omstreeks 1590. Men weet — uit na-vorsingen — dat hij 10 Januarie 1615 huwde met de veertigjarige Anneke van Bruggen; men weet — uit na-vorsingen — dat hij woonde te Haarlem, Amsterdam, Utrecht, Den Haag en dat hij veel armoe heeft geleden, en voorts, dat hij plus-minus 1640 te Amsterdam gestorven is; en ook weet men — uit na-vorsingen — dat zijn dood werd veroorzaakt door een neerstorten van de trap toen hij in drank de vergetelheid en verdoving had gezocht voor (naar men zegt) de armoe en miskenning van zijn leven. Maar tijdens zijn leven heeft men zich om dit alles niet bekommerd: niet om zijn geboortejaar en niet om zijn huwelik, niet om de honger van zijn lijf en niet om zijn dood; noch minder om zijn vizioenen en vervoeringen, om zijn breken en vernietigd worden, om zijn geluk en zijn stamelende ontroeringen. Zo blééf dus zijn wérk. En de zwijgende hoon dezer feiten. En het naargeestig gepraat der „liefhebbers" die gaarne om deze feiten een leven fantazeerden (de enkele feiten toch spraken niet genoeg voor zich!). 0 Zijn werk „spreekt" van een grenzeloze eenzaamheid. De miskenning der mensen heeft in deze eenzaamheid maar weinig aandeel gehad, — evenals de bewondering van Rembrandt voor zijn werk deze eenzaamheid maar weinig zal verbroken hebben. Men beweert vervolgens dat Grünewald, Cranach en nog enkele anderen de „drijfveer" werden tot „zijn geleidelijke geestelijke ontwaking". Maar daar is geen sprake van. Voor die „ontwaking" heeft het Leven zelf wel gezorgd. Dat heeft deze weerloze en deze naamloze mens zó weinig gespaard, Zo in niets ontzien dat er waarlik geen ménsen meer nodig waren om hem „geleidelijk"! „geestelijk"! te doen «ontwaken"! Misschien dat hij iets van zich-zelf in die anderen hervond, — maar verder zal het „kontakt" niet gegaan zijn. De mensen hadden hem niets te zeggen. Hij behoorde tot die weinigen tot wie niemand meer sprak. 0

Naar een ets in het Rijks-Prentenkabinet te Amsterdam. Q

Hij heeft als geen de Vrede en het Geluk begrepen, — maar geen leven is de Vrede en het Geluk verder gebleven dan het zijne; iedere dag scheen hem meer van dit schoon-wreed vizioen terug te drijven; iedere dag scheen meer en dieper een verlaten en weerlooze ondergang. 0 Zo zal dan deze gekwelde mens een al te zware dag niets anders etsen dan een enkele eenzame boom (uit welke aarde en naar welke hemelen zich opbeurend), overwoekerd door een schimmelig mos dat alle leven wegvrat uit deze stam die met zijn steigerende takken eens hoog en roekeloos ten hemel wies. Niet meer voor hèm de einderloze Vrede die hij eens op zooveel achtergronden van zijn landschappen had opgeroepen. 0 Niet meer voor hèm de paradijselijke tuinen met de mateloze zwenkingen hunner brede dromende zich niet meer voortbewegende stromen. 0 Niet meer voor hem. Hèm slechts het wreed-schoon vizioen — en de morose stilte van het Heden......

101